Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wolken en donkerheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wolken en donkerheid

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Rondom Hem zijn wolken en donkerheid; gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijns troons.” Psalm 97:2.

Op de vraag, wat het zijn mag, dat de psalmist in dezen psalm de aarde oproept om zich te verheugen en vele eilanden om zich te verblijden, vinden we het antwoord in den aanhef van dit gewijde lied, — in de woorden: „De Heere regeert.” Wankelen de troonen van alle aardsche vorsten en grootheden, gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid van Gods troon.
Tegenover al den leugen, de ongerechtigheid en de dwaasheid van de kinderen der menschen, openbaart zich Jehovah als de Heilige, de Waarachtige, de Rechtvaardige, die getrouw is tot in eeuwigheid. Bij Hem, die de groote Schepper en Onderhouder van alles is, berust het bestuur over hemel en aarde. Al de inwoners der aarde zijn in Zijne hand. Hij, de Heere, doet met al het schepselenheir naar Zijn welbehagen en niemand kan Zijne hand afkeeren of tot Hem zeggen: wat doet Gij? Zoowel over de kleinste als over de grootste dingen gaat Gods voorzienigheid. Geen haar valt van ons hoofd en geen muschje van het dak zonder Zijnen wil. Alle schepselen moeten Gods raad uitdienen en Hij zal over ons brengen, wat Hij over ons bescheiden heeft.
Gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, oorlog en vrede, leven en dood, — er geschiedt niets bij geval. Onze dagen zijn bij God geteld. Onze woningen zijn bij Hem bepaald. Ons kruis is met Zijne hand gewogen. Onze tranen zijn bij Hem geteld. De mensch overdenkt wel zijn weg, maar de Heere bestuurt Zijnen gang.
David getuigt hiervan: „eer iets van mij begon te leven, was alles in Gods boek geschreven.” Hoeveel raadselachtigs en onverklaarbaars ook in die hooge Godsregeering zich voordoet, voor ons, kortzichtige schepselen als we zijn; dit staat vast: God, die absoluut heilig en rechtvaardig is, kan geen onrecht doen. Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht. De bergen smelten als was voor het aangezicht des Heeren. De hemelen verkondigen Zijne gerechtigheid en alle volken zien Zijne eer.
De Heere is de Allerhoogste over de geheele aarde. Gij zijt zeer hoog, zegt de Godvruchtige dichter, zeer hoogverheven boven alle goden. Ziende op Gods daden, moeten we gedurig met den man Gods uit de oudheid erkennen: „God is groot en wij begrijpen het niet.” Toch wil de mensch, hoe kortzichtig ook van verstand, gedurig indringen in de geheimen der Godsregeering. Men zoekt verklaring en oplossing van dingen, die ons te hoog en te wonderbaar zijn. Dan blijkt telkens bij vernieuwing de waarheid van dat getuigenis, dat rondom Hem wolken en donkerheid zijn. Zoo gaat het, als we letten op die ontzaglijke worstelingen in de wereld met de volken in 't gemeen, en zoo gaat het ook, als we in 't persoonlijk leven acht geven op het wondervolle van Gods bestel. Zoo ging het Asaf, toen hij zag op den voorspoed van veler goddeloozen tegenover al de tegenheden en moeiten, waarin gedurig zoovelen van Gods kinderen zich bevinden.
Wolken en donkerheid zijn rondom Gods troon. Ondoordringbaar zijn de geheimen en mysterien van de regeering van onzen God.
In de wereldgeschiedenis, in de kerkgeschiedenis, in de geschiedenis van het persoonlijk leven, overal zal de opmerkzame van die wolken en donkerheden aantreffen. God zelf is licht, enkel licht; in Hem is geen duisternis. Nooit hebben wolken en donkerheid krachtiger en duidelijker getuigenis gegeven van de Majesteit des Heeren, dan bij de duisternis op Golgotha. Wat zelfs voor engelenverstand raadselachtig en onverklaarbaar was, werd toen opgelost, om in een eeuwigdurenden jubel te zingen van het welbehagen Gods in menschen. Gods heilig kind Jezus, de Eeniggeborene van den Vader, sterft den vloekdood op Golgotha. Menschelijke boosheid, satanisch geweld triumfeeren voor een oogenblik, naar het scheen; waarheid en gerechtigheid gaan onder. Maar neen, de Zon, die onderging op de Hoofdschedelplaats, zal in den hof van Jozef met nieuwen, met ongekenden glans verrijzen, en dan zal blijken, dat niet de leugen, maar de waarheid en de eeuwige liefde Gods hebben getriumfeerd. Wij menschen, nietige stofbewoners als we zijn, maken ons gedurig schuldig aan het maken van geheel verkeerde voorstellingen van God en van Zijne hooge en Goddelijke regeering. Wij zijn zoo geneigd om alles te beoordeelen naar onze inzichten en opvattingen. En dan, ja dan kan het niet anders, dan volgt bij ons het ééne „waarom” op het andere. Hier wordt een zorgvolle moeder uit haar gezin weggenomen, die zoo innig aan haar echtgenoot en aan haar lieve kinderen verbonden was. Daar wordt een man en vader, de broodwinner van zijn gezin, in de kracht zijns levens weggenomen, terwijl een diep bedroefde weduwe met haar onverzorgde kinderen achterblijft. Ginds roept de Heere een Herder en Leeraar, die voor zijne gemeente zoo onmisbaar scheen, plotseling af van zijne taak, terwijl de dood ook dat kostelijk leven afsneed. Dan weer zien we, dat de goddeloozen voorspoed hebben en ware vromen voortdurend in armoede en In druk verkeeren. Is het dan wonder, dat in dergelijke gevallen, die nog met vele anderen kunnen vermenigvuldigd worden, de vraag wel eens naar voren komt: waarom toch aldus en alzoo? Ach, al spreekt onze mond dit niet uit, de Heere, die het hart kent, weet wat in dat binnenste van den mensch omgaat. Genade, veel genade is dan noodig, zullen we de hand op den mond leggen, ootmoedig en geloovig erkennen: de Heere heeft het gedaan, en bij Hem is geen onrecht! Men versta eens wél. Hiermee hebben we nu niet gezegd, en willen we ook niet zeggen, dat alles wolken en alles donkerheid is, wat we zien en wat we weten van de regeering Gods. Het Godsbestuur treedt ook wel eens zoo klaar en zoo helder aan 't licht, dat zelfs de meest verkeerde en verblinde menschen moeten erkennen, dat er een God is, die leeft en die op aarde vonnis geeft. Gewijde en ongewijde geschiedenis geven hiervan genoegzame voorbeelden. Ook in ons eigen leven, als het ons aan opmerkzaamheid niet ontbreekt, doen zich gedurig voorbeelden voor. Als ten tijde van Noach alle levende ziel buiten de ark omkomt in het water, dan was dit niet anders dan een daad Gods, gelijk de Heere zulks door den dienst aan Noach zijnen knecht gesproken had.
Als de Heere Zijn Israël uit het diensthuis van Egypte verlost en daartoe een weg baant door de Roode zee, dan is het immers de hand des Heeren, die zulks doet. Als de Heere dat leger van Israël (zesmaal honderd duizend mannen, behalve de vrouwen en de kinderen) veertig jaren lang met brood uit den hemel voedt en onderhoudt in de woestijn, dan heeft dit geen verklaring meer noodig. Zulke feiten spreken voor zich zelf, en doen zien hoe almachtig en ondoorgrondelijk Gods wegen en gedachten zijn. Niet minder duidelijk blijkt dit, als we zien hoe de Heere in Zijn aanbiddelijke vrijmacht den één voorbij gaat met Zijn hemelsche gunstbewijzen, en den ander daarentegen voorkomt met Zijn vrije gunst en eeuwige liefde, om dien te trekken uit deze tegenwoordige booze wereld en te brengen tot Zijn wonderbaar licht.
Ons voegt het echter niet, te willen indringen in Gods verborgen raad, noch ons te verdiepen in de dingen, welke tot Gods verborgen wil behooren. Ons betaamt het te gelooven en te aanbidden. Vraagt dan iemand welk heil en welken troost daarin ligt, als er nog van heil en van troost bij zulk een geloof sprake kan zijn, dan antwoorden we met te zeggen: veel en velerlei in alle manieren. Omdat voor den geloovige vóór alle dingen vast staat, dat God de Heere geen onrecht kan doen. Dat we weten, dat alles met de hoogste wijsheid en liefde voor Zijne schepselen wordt geregeld; dat we op Zijn woord en op Zijne beloften ons mogen verlaten.
Juist het geloof, dat de Heere regeert, biedt troost en verkwikking ook aan de zwaarst beproefden. Door de zonde heeft ieder mensch al Gods weldaden verbeurd. Rechtvaardig had de Heere geheel het geslacht van Adam kunnen laten in den toestand, waarin wij ons zelven hebben gebracht. Maar neen, al God had een welbehagen in menschen, in ellendigen om die te verlossen en zalig te maken. Vandaar de openbaring van het genadeverbond, van den VerbondsMiddelaar en van de Verbondsweldaden. Nu zegt de waarheid: „Velen zijn geroepen maar weinigen zijn uitverkoren.” Waarom? vragen de menschen. Waarom? zoo heeft men al de eeuwen door gevraagd. Alleen geloof leert ook hier aanbidden en met een Paulus besluiten, dat uit Hem, door Hem en tot Hem alle dingen zijn. Waren er geen zonden, dan zeker zouden er geen wolken en geen duisterheid zijn, waar wij, stervelingen, telkens tegen aanzien.
En afgedacht hiervan staat er een heerlijk woord aan het slot van dezen psalm, namelijk dat het licht voor den rechtvaardige is gezaaid en vroolijkheid voor de oprechten van hart. Al wat ongeloof is, ergert zich aan de wondervolle regeering Gods, waar men wil oplossen en verklaren wat men onmogelijk kan. Het geloof daarentegen leert vertrouwen en zich overgeven aan den Heere. Het geloof is het dat zeggen doet: onze God geeft psalmen in den nacht. Wolken en donkerheid om Gods troon beletten Hem niet om ons te zien. Vol ontferming ziet de Allerhoogste Majesteit neder op Zijne kinderen, als zij voor Hem in 't stof knielen. Hem hun zonden belijden. Hem hun nooden klagen en van Hem bidden om alles, wat zij voor tijd en eeuwigheid noodig hebben.
Aan de onzichtbare Vaderhand geleid, trekken Gods kinderen door de woestijn van dit leven naar hun hemelsch vaderland, waar Jezus voor allen plaats bereidt. Bij al de vragen, welke bij oogenblikken in ons hart opkomen, ook met bet oog op den nood der tijden, is en blijft het rustpunt voor ons hart alleen in en bij Hem, die het als uit de hoogste heerlijkheid al Zijn gunstgenooten toeroept: „Vreest niet. Ik God ben Uw God, eeuwiglijk en altoos.”

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1918

De Wekker | 4 Pagina's

Wolken en donkerheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1918

De Wekker | 4 Pagina's