Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Luther, Calvijn, de Cock en de Kerkhervorming (XXVI)

Bekijk het origineel

Luther, Calvijn, de Cock en de Kerkhervorming (XXVI)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

En dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof.I Joh. 5:4b.

Zooals bekend is moet het speciale van het infra-standpunt uitkomen, dat God uit het menschdom, dat zich door moedwillige ongehoorzaamheid in het verderf had gestort, sommigen verkiest tot de zaligheid en anderen mede tot Zijn zelfverheerlijking in dien toestand laat liggen en naar Zijn welbehagen voorbijgaat. Nu moet zelfs de meest vurige supra-theoloog, die zoo gaarne Calvijn aan zijn zijde zag, toestemmen dat Calvijn meermalen betoogt, dat God den mensch „e massa perdita” (uit het gevallen geslacht) heeft verkoren. Dat zulk een erkenning van een beslist supra man, wiens geheele opzet is om Calvijn ook in dit gareel te gespen, reeds aanstonds voor meer dan de helft zijn betoog verzwakt, zal voor ieder duidelijk zijn. Immers in de theologische beschouwing van een supra-lapsarist is er voor een massa perdita geen plaats, want wie dat aanvaardt, is zonder twijfel infra. Dat had Gomarus, de eenige besliste supralapsarist op de Dordsche Synode, zeer goed begrepen. Van daar, dat hij het oordeel van de andere Nederlandsche professoren als Polyander, Thyseus, Walaeus, die allen infra waren, wel wilde onderschrijven, maar zoo liet hij er uitdrukkelijk op volgen — uitgenomen het artikel van het voorwerp der predestinatie nl. hoe God den mensch aangemerkt heeft in het verkiezen. Deze drie genoemde professoren toch waren eenparig in hun oordeel en beschreven de verkiezing als geschied „uit den ganschen menschelijken geslachte, zijnde in de zonde vervallen en overzulks verloren”. Maar Gomarus was een te heldere denker om niet te begrijpen, dat bij aanvaarding dezer uitspraak zijn supra-standpunt zou zijn prijsgegeven. Van daar dat hij er zich wel voor wachtte om te spreken van een „massa perdita” (een gevallen geslacht) maar zijn gevoelen aldus weergeeft: „de predestinatie des menschen ter zaligheid is het besluit Gods om te geven de heerlijkheid en genade (die ter zaligheid genoegzaam is) en dezelve ook krachtelijk werkende, aan zekere menschen, uit den ganschen menschelijken geslachte, naar Zijn allerwijst en waarlijk genadig welbehagen tot lof Zijner heerlijke genade”. Met stipte nauwgezetheid handhaaft hier Gomarus zijn supra-beschouwing en rept met geen letter van het gevallen menschdom.
Nu wordt het door vriend en vijand toegestemd, dat Calvijn in helderheid van denken en in juistheid van belijnen zijn evenknie schier niet vindt. Maar dan komen wij hier voor deze ongerijmdheid te staan, dat een zoo scherpe denker een beneveld oogenblik moet gehad hebben, toen hij schreef, dat God den mensch „e massa perdita” had verkoren. Doch een zoo bespottelijke bewering zal wel niemand voor zijne rekening durven nemen. Men voelt dan ook dat dit zeggen van Calvijn niet strookt met een supra-beschouwing en wringt en dringt en filosofeert om deze uitdrukking toch in 't gelid te zetten. Zoo bijv. Dr. K. Dijk, die in zijn proefschrift voorstelt om deze moeilijkheid op te lossen en dan zegt: Nu schijnt het soms dat Calvijn ook de Infra lapsarische voorstelling huldigt als hij uitdrukkingen gebruikt als deze, dat God den mensch „e massa perdita” heeft verkoren; echter geeft Calvijn zoo sprekende zijn standpunt niet prijs: in die gevallen let hij meer op de executio decreti (de uitvoering van 't besluit), op de realiteit, zooals wij die aanschouwen, dan op het decreet zelf.” Deze redeneering draagt voor ons het karakter van een uitvlucht; is veel meer gezocht dan afdoende, en is door niemand in overeenstemming te brengen met Calvijn's gedachtegang, die wel Gods souvereiniteit ten volle handhaaft, maar de gedachte der massa perdita, het gevallen menschelijk geslacht, nimmer loslaat. Dr. David Parens, een voortreffelijk theoloog, professor te Heidelberg, heeft in den jare 1618-1619 aan die Dordsche Synode in een brief zijn oordeel ten beste gegeven in zake supra en infra-lapsarisme, waarin o.m. het volgende te lezen staat: „En inderdaad is het gevoelen van Calvijn in ettelijke plaatsen, waar hij de zaak klaarder heeft uitgelegd „geen ander, voornamelijk Inst. 3 cap. 23:3 en in zijne uitlegging op den brief aan de Rom. 9:11 alwaar hij uitdrukkelijk zegt, dat de naaste oorzaak der verwerping is de verdorvenheid, door het geheele menschelijke geslacht, maar de eerste Gods welbehagen”.
Deze professor wijst dus 't supra af met een beroep op Calvijn en zeker heeft de groote Dordsche Synode hem hierin gevolgd, toen zij zoo beslist mogelijk het Infra-lapsarisme als belijdenis der Geref. Kerk handhaafde.

A. (Amsterdam-W.) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1918

De Wekker | 4 Pagina's

Luther, Calvijn, de Cock en de Kerkhervorming (XXVI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1918

De Wekker | 4 Pagina's