Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zeer heerlijke dingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zeer heerlijke dingen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zeer heerlijke dingen worden van u gesproken, o stad Gods ! Sela.Psalm 87:3.

„Schoon van gelegenheid, eene vreugde der gansche aarde is de berg Zion, aan de zijde van het noorden, de stad des grooten Konings. God is in hare paleizen; Hij is er bekend voor een hoog vertrek.” Zoo jubelde Gods oude volk Israël, als men bezong de heerlijkheid van het aardsche Jeruzalem, de stad, door God verkoren, om zich daar op het heerlijkst te openbaren onder Zijn Verbondsvolk. Derwaarts gingen de stammen van Jakob op, om Israëls God te dienen. Daar was de tempel en daar waren de altaren des Heeren. Daar bracht men zijne offeranden. Daar werden de gebeden uitgestort. Daar klonken de blijde tonen van lof en dank. En dan heette het: „Hoe vroolijk gaan de stammen op, naar Zions Godgewijden top, met Isrels achtbre vaderen.” Luide klonken op de hooge feesten, de toonen: „Kom ga met ons en doe als wij. Jeruzalem, dat ik bemin, wij treden uwe poorten in, daar staan, o Godstad, onze voeten.”
Was er zooveel stof tot blijdschap en vreugde onder de Levietische dienst, wie de Symboliek verstond en door de schaduwen heenzag in de zooveel heerlijker toekomst, die voor de Nieuw-Testamentische bedeeling was weggelegd, verstond wat de dichter van den 87sten psalm op het oog had, als hij van zeer heerlijke dingen gewaagt, ziende op de stad Gods, en daarvan getuigt: „De Heere bemint de poorten van Zion boven alle woningen van Jakob.” Niet van het aardsche Jeruzalem, maar van de Christelijke Kerk, daaronder zinnebeeldig voorgesteld, kan getuigd: „Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen, die Mij kennen; ziet, de Filistijn en de Tyriëer met den Moor, deze is aldaar geboren.”
Dat wijst ons op de toebrenging der Heidenen onder de Nieuwe bedeeling en de rijk gezegende vrucht van de prediking van het evangelie aan alle volken. Deze psalm is dan ook een Zendingslied bij uitnemendheid. Het Licht, aan Israël beloofd, zou dan ook, volgens de voorzegging van Jesaja, niet alleen over Israël opgaan, maar ook over hen, die in de schaduwe des doods gezeten waren.
Met de uitstorting van den Heiligen Geest op het Pinksterfeest zien we hoe de Heere zich openbaart, in en met de rijkste gaven en zegeningen aan Zijne kerk te schenken. En de apostelen, beginnende van Jeruzalem, zijn uitgegaan predikende alom den rijkdom der genade, die in Christus Jezus is. En onder den invloed en de werking van den Heiligen Geest werden Joden en Heidenen toegebracht tot de gemeente, die zalig wordt. Die gemeente, vergaderd uit alle geslachten, talen, volken en natiën, is het eigendom van Christus, die haar als een erfdeel van den Vader heeft gekregen en die door zijn dierbaar bloed heeft gekocht. Zij is eene planting van den hemelschen Vader. Zij wordt geregeerd, bewaard en onderhouden door den allerhoogsten Koning. Hoe veel en hoe machtig hare vijanden ook zijn, de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.
Uit haar gaat het Woord Gods tot alle volken. Aan haar heeft de Heere krachten en gaven, ambten en bedieningen geschonken. Voor haar zijn al Gods beloften, die in Christus Jezus ja en amen zijn, Gode tot heerlijkheid en ons tot zaligheid. Zeer heerlijke dingen worden van de gemeente des Heeren als van de stad Gods gesproken, in betrekking tot haar oorsprong, haar openbaring en haar toekomst. Zij is eene stad uit levende steenen gebouwd, wier kunstenaar en bouwmeester God is. Zij is gegrondvest op den uitersten hoeksteen Christus, door God in Zion gelegd. God de Heere bemint haar als het zwart Zijns oogappels.
Uitverkoren van voor de grondlegging der wereld, is zij eene vreugde der gansche aarde. Draagster en bewaarster der Goddelijke waarheid, is zij als een stad op een berg gebouwd. Zij biedt rust voor vermoeiden, vrede en veiligheid voor vervolgden en verdrukten. Zij biedt troost voor allen, die bitterlijk bedroefd van ziele zijn. Van haar gaat de noodiging uit, in den naam des Heeren, om te komen en te koopen wijn en melk, zonder prijs en zonder geld. Onderscheiden. in de strijdende gemeente op aarde en de triumfeerende in den hemel, deelt zij op aarde in de bescherming des Allerhoogsten. Aangemerkt in haar verheerlijkten staat, gaat haar heerlijkheid alle beschrijving ver te boven. De wereld ziet van die heerlijkheid niets. Hoe duidelijk ook geopenbaard en hoe stellig ook bewezen, men is en men blijft blind en verhard. Het gaat in dezen als met de inwoners van Jeruzalem, tijdens Christus omwandeling op aarde. Wat hadden de Joden lang verwacht en gehoopt den dag van Christus te mogen beleven, en toen Gods Zoon in bet vleesch was verschenen, en door Zijn leer, Zijn leven en wonderteekenen de allerduidelijkste bewijzen had gegeven, dat Hij waarlijk was de beloofde Messias, verwierp men Hem; men geloofde niet in Hem. „Weg met dezen”, „Kruist Hem”, dat was het antwoord op de vraag wie en wat Jezus voor het volk was en hoe zij over Hem oordeelden. Alleen door het geloof wordt verstaan, als de zeer heerlijke dingen worden vermeld van de stad Gods en van alles wat daarmee in verband staat. Zoolang de mensch zich zelf niet kent en God niet kent, meent hij gezond te zijn en den Medicijnmeester niet van noode te hebben. Door den Heiligen Geest verlicht en ontdekt, wordt dit anders. Dan wordt ge arm, ellendig en nooddruftig in eigen schatting. Dan ziet ge uit naar redding en verlossing. Maar overal waarheen ge uitziet, buiten God, vindt ge teleurstelling. Bekend geworden met den rijkdom der genade, gelijk deze in en door de gemeente des Heeren wordt gepredikt, kan er voor den zoodanige nooit iets grooters en heerlijkers worden vernomen, dan dat vergeving der zonde wordt beloofd aan een iegelijk die gelooft. Vraag dan eens, wat dat voor een tijding is voor een door angst en nood gedreven hart ! Vraag dan eens of zulk eenen ooit schooner en heerlijker muziek heeft gehoord, als den schuldige het pardon wordt gepredikt en verzekerd van 's Heeren wege, dat er geen verdoemenis is voor degenen, die in Christus Jezus zijn. Onwaardig, dood en doemschuldig in zich zelven, en dan uit genade, op grond van Christus Middelaarsverdienste, voor God gerechtvaardigd, vrijgesproken van schuld en straf en recht geschonken ten eeuwigen leven, — zijn dat, zoo mogen we wel vragen, geen zeer heerlijke dingen? En wie is het, of wie zijn het, die zeer heerlijke dingen spreken van de stad Gods? Dat is in de eerste plaats, gelijk bleek uit hetgeen we reeds noemden, de Heere zelf. Beide het Oude- en het Nieuwe Testament geven daarvan overvloedige bewijzen. Bedenk slechts wie en wat de Heere was voor Zijn Israël. Was het niet groot als Jehovah getuigt: „Ik ben de Heere Uw God!” En als we den Verbondsgod van Zijn volk hooren getuigen: „Ik zal U tot een Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Heere!” Ga dan de heilige rolle des Boeks door, en om dan dat ééne slechts te noemen, wie kan dan naar waarde schatten wat een Petrus van de geloovigen getuigt, als hij zegt: „Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een Koninklijk Priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk, opdat gij zoudt verkondigen de deugden desgenen, die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht.” En als dan de geloovigen van alle eeuwen aan 't woord komen, wat hooren we dan anders dan zeer heerlijke dingen op de vraag, waardoor de leden van Christus' lichaam onderscheiden en gezegend zijn boven alle anderen? Dan is het als uit éénen mond: „welgelukzalig is het volk, wiens God de Heere is.”
Zong men oudtijds van het aardsche Jeruzalem, de stad des grooten konings: „God is in haar midden, zij zal in eeuwigheid niet wankelen,” in nog veel heerlijker zin geldt dat van het geestelijke Jeruzalem, de gemeente des levenden Gods. Immers, de tijd der schaduwen is voorbijgegaan en in Christus is het beloofde Licht gekomen. Nu niet meer voor één volk, maar voor alle volken staan de poorten van het nieuwe Jeruzalem open.
Voor allen zonder onderscheid geldt het woord: „die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar die niet geloofd zal hebben zal verdoemd worden.” Tot lof en aanbidding mag ons stemmen de overdenking van deze zeer heerlijke dingen.
Nooit toch kan naar waarde geroemd de oneindige en ondoorgrondelijke liefde Gods, waar het uitsluitend aan te danken is, dat ook nu nog nog van deze zeer heerlijke dingen kan en mag gesproken worden. Onder al den jammer en de ellende, door de zonde veroorzaakt, is dit het eenige wat een zondaar troost biedt in leven en in sterven. De wereld gaat voorbij met al hare begeerlijkheid. Het gansche schepsel zucht. Het uitnemendste van dit leven is moeite en verdriet.
De gansche wereld is niet in staat de behoefte van uw hart te vervullen. Wat toch zou het een mensch baten, al gewon hij de geheele wereld als Zijne ziel moest schade lijden. Maar wat de wereld niet geven kan en waar alle menschelijke wetenschap voor moet verstommen, daar heeft God de Heere naar Zijne groote barmhartigheid een deur der hope voor ontsloten. Te midden van al de onrust, de moeite en het leed van het tegenwoordige leven, is het Christus de Heere die roept: „Allen, die vermoeid en belast zijt, kom tot Mij en Ik zal u rust geven” voor uwe zielen. Rijkdom en eere is bij Hem. Ieder oprecht geloovige voor zich en geheel de gemeente des Heeren zal in dit opzicht niet anders kunnen getuigen op de vraag, wat heil er gelegen is in den dienst van God: zeer heerlijke dingen, die ons zeggen doen met een Paulus: „ De Godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens.” Onverderfelijk, onverwelkelijk en onbevlekkelijk is de erfenis, die voor Gods kinderen in den hemel wordt bewaard.
En nu kennen we nog maar ten deele, en het is nog niet geopenbaard, zegt Johannes, wat we zijn zullen. Maar als al het steigerwerk eens zal zijn weggenomen en dat groote bouwwerk Gods eens in volkomenheid zal worden aanschouwd, hoe zal dan in al de kracht van het Woord vervuld worden: „Men spreekt van u zeer heerlijke dingen, o schoone stad van Israels Opperheer!”

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1918

De Wekker | 4 Pagina's

Zeer heerlijke dingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1918

De Wekker | 4 Pagina's