Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

L. K. te W. Hoever mag een Christen, op grond van Gods Woord en vasthoudende aan de Voorzienigheid Gods, zich wachten bij besmettelijke ziekten?
Als de Heere Jezus verzocht wordt door den Satan, leidt deze Hem ook naar Jeruzalem en stelt Hem op de tinne des tempels. Als uit een dal rijzen de muren des tempels steil omhoog. Wie van de tinne, de verhooging van het platte dak, neerblikt naar beneden, ziet een afgrond. Daar spreekt de Satan tot den Heilige: „Indien Gij Gods Zoon zijt, werp uzelven nederwaarts; want daar is geschreven, dat Hij Zijnen Engelen van u bevelen zal, en dat zij u op de handen zullen nemen, opdat gij niet te eeniger tijd uwen voet aan eenen steen aanstoot.” Matth. 4:6. De evangelist Lukas voegt bij deze woorden nog: „dat zij u bewaren zullen.”
Opmerkelijk is, dat de Satan, die dikwijls op zulk eene bedriegelijke wijze, ook nu nog, gebruik maakt van het heilig Woord Gods, een paar woorden weglaat. En op deze woorden komt het juist aan. De door hem aangehaalde plaats vinden we in Psalm 91:11,12. Vergelijking doet ons zien, dat hij uit dien psalm de woorden in alle uwe wegen laat glippen. Van de tinne des tempels zich nederwaarts te werpen, is geen weg. De weg loopt langs de trappen naar beneden.
Onze wegen zijn de paden, die de Heere èn voor ons lichaam èn voor onze ziel, zoo voor het tijdelijke als het eeuwige, aanwijst. Een gaan buiten die aangewezen wegen is God verzoeken. Bewaring is ons alleen op die wegen toegezegd. Het gevaar, dat ons lichamelijk ergens dreigen kan, is eene aanwijzing Gods, om ons daarheen niet te begeven. En eene omgeving, die schadelijk is voor het leven onzer ziel, bezit daarin de aanwijzing Gods, dat wij ons voor die omgeving hebben te wachten. Onze weg ligt daar niet heen. We hebben èn voor 't behoud des lichaams èn voor dat onzer ziel zorg te dragen. Een beroep op Gods voorzienigheid doet hiervan niets af. Of zien we niet, dat Gods voorzienigheid juist middellijk werkt? Heeft de Heere ons onze zintuigen bijv. niet gegeven, opdat zij ook wachters zouden zijn voor het behoud des lichaams? Gods voorzienigheid bedoelt geen zorgelooze menschen, maar, juist andersom, menschen die in hunne, d.i. de hun geschikte wegen zorgvuldig wandelen.
Die wegen zijn dus niet de wegen, die wij willen, maar die wij moeten. Onze wil is verdorven; wij hebben onze wegen te regelen naar Gods Woord, te kiezen naar Zijne Getuigenis. Noodeloos ons in gevaar begeven, is zonde. Moeten wij in gevaren verkeeren, dan mogen we bidden, rekenende op een hoorend oor.
Dit nu, meen ik, moet ook onze verhouding regelen tegenover besmettelijke ziekten.
In de schrift wordt ons bepaaldelijk van de melaatschheid als besmettelijke ziekte gesproken.
Waartoe gaf de Heere zulke scherpe voorschriften in betrekking tot deze ziekte? Waarom mocht de melaatsche niet onder andere menschen leven? Waarom moest zijne woning worden gereinigd, tot zelfs de kalk van den wand? Wij noemen dat ontsmetten. Het was, opdat de melaatschheid ook anderen niet zou aangrijpen. Wat dunkt u, deed men zonde, als men een melaatsche in zijn huis hield? Gewis. En evenzeer als men tot den melaatsche uitging, zonder noodzaak.
Wij spreken nu van meer ziekten, meer of min besmettelijk.
Ook ons geldt in dezen het woord: „Gij zult den Heere uwen God niet verzoeken!”
Moet ik zijn in een huis, waarin zulk eene besmettelijke ziekte is, moet ik er als dokter of als predikant of ouderling wezen, dan mag ik mij niet terugtrekken. Heb ik er niet noodig, dan mag geen nieuwsgierigheid er mij heen leiden. Maar belangstelling dan? Ach, dat is zoo'n rekkelijk begrip! Wie zal soms zeggen, waar nieuwsgierigheid en belangstelling samenvloeien! Men verantwoorde het voor den Heere, voor Hem, die de plaag zendt! Wie met de besmettelijkheid van sommige ziekten spot, heeft toe te zien, want hij spot met den Heere.
Wanneer de apostel Petrus (II 2:20) spreekt van de besmettingen der wereld, ontleent hij zijn beeld aan de besmettelijke ziekten. Gelijk deze het lichaam aangrijpen en verderven, zoo verderft de wereld de ziel. Nu moeten wij in de wereld verkeeren, maar 't is niet hetzelfde, hoe wij er in verkeeren. Ook hier hebben wij te vragen naar onze wegen. Gaan we daar buiten, dan verzoeken wij den Heere, tot schade onzer ziel. Het roept ons toe, met voorzichtigheid te wandelen, opdat we niet besmet worden door de lusten der wereld, waar we zoo vatbaar voor zijn; niet besmet worden door de begeerlijkheid der oogen en de grootschheid des levens.
Past ons waken en bidden voor het lichaam, in nog sterker mate is ons bidden en waken noodig voor de ziel.

d. H. (den Haag) L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1918

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1918

De Wekker | 4 Pagina's