Zout, dat smakeloos is
„Het zout is goed maar indien het zout smakeloos geworden is, waarmede zal het gezouten worden.” Lucas 14:34.
Wie een toren wil bouwen, dient vooraf de kosten te berekenen, opdat niet misschien, als bij het fondament gelegd heeft, en hij zijn werk niet kan voleinden, allen, die het zien, hem beginnen te bespotten.
Zoo kan een mensch op allerlei terrein groote dingen beginnen, zonder deze te kunnen voltooien. En wat is grooter onderneming dan het volgen van Jezus? Hoevelen zijn daarmede begonnen, toen Gods Zoon in de menschelijke natuur omwandelde op aarde, maar hoe klein was het getal, dat in dat volgen volhardde. En juist op dat volharden komt het aan, om zalig te worden. Het al of niet volharden in dezen hangt af van het beginsel, waaruit men werkzaam is. Velen zijn Jezus korter of langer gevolgd uit bijoogmerken. Sommigen omdat zij van de brooden hadden gegeten, toen de Heere tot tweemaal toe een groote schare wonderdadig gespijzigd had. Anderen om van hun krankheden en kwalen verlost te worden. En nog anderen uit andere, soortgelijke oorzaken.
Maar dat alles is ongenoegzaam. Het geeft geen kracht om te volharden. Hoe lang heeft Judas een plaats ingenomen onder de volgelingen van Jezus, en dan nog wel als apostel. Maar ten laatste moet Judas toch openbaar worden wie en wat hij eigenlijk is.
Het gaat in dezen den mensch, die zich onder de discipelen en discipelinnen van Jezus schaart, als het zout. Zoolang het zout zijn eigenschappen behoudt, dan is het goed en zeer nuttig. Het is dan van een bederfwerenden aard. Maar verliest het zout zijne eigenschappen, zoodat het geen zout meer is, waarmede zal het dan gezouten worden. Het deugt nergens toe. Zelfs niet eens voor den mesthoop. Men werpt het weg, om van de menschen vertreden te worden.
In de bergrede noemt Jezus Zijne discipelen zout, als de Heere hen aanspreekt met te zeggen: „Gij zijt het zout der aarde.”
Duidelijk blijkt in dat verband, waarin dit voorkomt, dat Jezus dan Zijne discipelen daarmee aanwijst de bijzondere roeping, waar zij aan hebben te beantwoorden, namelijk, om, gelijk het zout bederfwerend in de spijzen wordt gebruikt en tevens goeden smaak daaraan geeft, zij ook alzoo zich hebben te openbaren en hebben in te werken op de maatschappij, waarin zij leven, wat Gode tot eer en den naaste tot heil zal verstrekken. Op dezelfde wijze zegt de Heere tot de Zijnen, dat zij het licht der wereld zijn, dat dienen moet tot zulk een einde als waartoe zij van 's Heeren wege geroepen zijn.
Gelijk het zout goed, nuttig en onmisbaar is, zoo is ook de ware en oprechte belijder en volgeling van Jezus in menig opzicht aan het zout gelijk. Mits men dan ook de goede eigenschappen van de getrouwen en oprechten bezit. Dan moet men niet zijn, zooals men dit wel eens noemt, een mensch met twee aangezichten, — een mensch, die God en den mammon te gelijk wil dienen, — een mensch, die de godsdienst slechts gebruikt als een kleed, om er zijn ware gedaante achter te verbergen.
Geen uitwendig vrome farizeer, met een valsch hart. Geen mensch, die wel zegt: „Heere, Heere!” maar die afkeerig is van een leven naar den wil des hemelschen Vaders, Met één woord: geen mensch, die zegt: doet naar mijn woorden, maar niet naar mijn daden. Ach, zoo menig mensch heeft zoo iets, dat op zout gelijkt, maar, dat als het op de proef komt, met zout in het geheel geen overeenkomst heeft. Zooveel jonge menschen hadden bij het afleggen hunner geloofsbelijdenis zooveel goeds, dat men inderdaad meende, het beste er van te mogen hopen, doch waar het later zoo treurig meê afliep. Duizenden leven er in Christelijke kringen, die korter of langer uitwendig zich als voorbeeldige Christenen aanstellen, maar waar, helaas, niet de minste kracht van uitgaat. Hoe komt dat, en waaruit moet dit worden verklaard? Omdat zij helaas een smakeloos zout gelijk zijn. Maar hoe kan dat, zal wellicht iemand vragen. Hout blijft toch hout en ijzer blijft ijzer, blijft nu dan, in den eigenlijken zin van het woord, zout ook geen zout? Dit mag wel zoo schijnen, maar de werkelijkheid is anders. Alle zouten zijn samengesteld uit een of andere soort van zuren en aardmetalen. Het gewone keukenzout uit zoutzuur en koolzure soda. „In onzen vochtigen dampkring,” zegt een zeker geleerde, „zal het zout niet ontaarden maar veeleer smelten, doch onder den brandenden hemel van het Oosten kan het, door den aanhoudenden invloed van zonnehitte en bliksemvuur, zijn zuurstof verliezen, vooral het zout, dat aan den oever der Doode Zee, eeuwen lang aan de lucht blootgesteld bleef.” Was het niet mogelijk dat zout smakeloos kon worden, dan zou ook het onderwijs van Jezus hier geen zin hebben. Met dat smakeloos geworden zout worden nu in den tekst menschen bedoeld, die het ontbreekt aan het ware beginsel, om met volharding Jezus te volgen. Geheel het tekstverband wijst dit duidelijk aan. Men moet geen voorwaarden hebben of willen stellen in het volgen van Jezus. „Die niet verlaat alles, wat hij heeft”, zegt de Heere, „die kan Mijn discipel niet zijn.” Voor den natuurlijken mensch is dit onmogelijk. Dat vermag genade alleen. Waar genade aanwezig is, daar zal men zien wat ge bij anderen onmogelijk zien of vinden kunt. En nu is er al zooveel ook op geestelijk gebied, dat op genade gelijkt en dat toch geen genade is. Het is niet tegen te spreken, dat er menschen zijn, die voor het uitwendige zooveel goede dingen hebben, dat zij in menig opzicht velen tot een voorbeeld zijn. Wat kunnen daarbij natuurlijke gaven niet veel doen! Welke schoone woorden sprak een Bileam, en toch was hij een leugenprofeet, een volksverleider. Wie zal zeggen hoe een Judas, een Demas en zooveel anderen hebben uitgemunt in gaven boven anderen. Maar wat zegt de uitkomst? Smakeloos zout. Lees daar eens bij wat Paulus schrijft in de eerste verzen van Hebreën 6. Daar lezen we van menschen, die eens verlicht geweest zijn, en de hemelsche gaven gesmaakt hebben en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn. En gesmaakt hebben het goede Woord Gods en de krachten der toekomende eeuw, en …. afvallig worden. Is het niet om te ontroeren, als men zoo iets leest? Toch leert de apostel daar geen afval der heiligen. Stellig niet. Maar het uiterste wordt hier geteekend van hetgeen onder de algemeene gaven en werkingen des Heiligen Geestes plaats kan hebben.
Het is onmogelijk zegt de apostel dezulken wederom te vernieuwen tot bekeering. Smakeloos geworden zout is niet weer goed te maken.
Daaruit moet verklaard, dat menschen, die in de waarheid zijn onderwezen en aan wie zooveel is gearbeid, die later met Gods Woord en met al wat godsdienst is breken, in den regel de bitterste vijanden zijn.
Om te beantwoorden aan hetgeen de Heere tot Zijne discipelen in de bergrede zegt, is noodig, dat we niet alleen een ware en zuivere belijdenis zijn toegedaan, maar dat ook die belijdenis is gegrond op hetgeen we met ons hart gelooven, namelijk, dat Jezus is de Christus, de Zoon des levenden Gods, en dat daarenboven onze wandel, met onze belijdenis in volkomen overeenstemming is. Dan zijn we Christenen in den waren zin van het woord. Dan zijn we menschen, die door leer en voorbeeld prediken, en van wie onwillekeurig kracht en invloed zal uitgaan. Was alles Christen wat Christen heet, dan zou zeer zeker de gezegende invloed daarvan niet achterblijven. Het mag een koud oordeel schijnen, maar waarheid is het, dat in dat „smakeloos zout” een ernstige waarschuwing ligt niet alleen, maar ook een scherpe veroordeeling van al wat slechts naam-christendom is. Wat is een krijgsman, die wel het liverei van zijn Koning draagt, maar die als het er op aankomt zijn Koning niet erkent en in geen geval voor zijn Vorst de wapens wil opnemen, als dat noodig is. Er zijn menschen, die ook Christenen heeten, maar die meer op een wassen beeld gelijken, dan op een waar Christen.
Men treft zulke menschen zelfs aan onder kerkelijke ambtsdragers, die men dan wel eens figuranten heeft genaamd.
Een predikant stond ergens eens te preken in een groote kerk, waar nog geen twintig menschen in waren. En wat denkt ge, dat die man onder meer durfde zeggen: „dat hier weinig menschen zijn”, zeide hij, „daar geef ik niet om; ik verdien er evengoed mijn geld mee.” Zijn dat geen ontzettende dingen! Vraag dan niet hoe zulke mannen denken over het heil der hen toevertrouwde zielen. Ons leven is ernstig, want wij gaan de eeuwigheid tegemoet. Gods Woord is ernstig, want het is onveranderlijk. Als hemel en aarde eens voorbijgaan, dan zal nog Gods Woord blijven, want dat vergaat in der eeuwigheid niet. Met het oog op dat alles mag ieder zich zelf wel gedurig onderzoeken en vragen: ben ik ook aan smakeloos zout gelijk? Zoo lang wij leven in den tijd der genade, is er nog mogelijkheid om van een dwaling tot het rechte pad terug te keeren. Wie tot de ontdekking komt nog te missen wat om zalig te worden onmisbaar is, die kan nog toegaan tot den troon der genade en verzoening zoeken in het bloed van Christus, dat van alle zonden reinigt. Maar is de tijd der genade eenmaal voorbij, dan is het voor eeuwig onherroepelijk afgesneden. Dan is het met alle hoop op behoud voor eeuwig gedaan.
En wat zal vreeselijker zijn voor een Adamskind, dan gedacht te hebben te zullen ingaan en voor eeuwig buitengesloten te worden. We moeten zout, echt zout en geen smakeloos zout gelijk zijn, om ons in de levende hoop der heerlijkheid van Gods kinderen te kunnen verblijden. Gaven en krachten, zoowel als de trap en mate des geloofs zijn onderscheiden, maar altijd en in alle manieren komt het op beginsel aan. En dan één van beide, dan zijn we of door de waarheid of door den leugen overwonnen.
Door de waarheid overwonnen, zal de waarheid u aantrekken en bekoren, dan hebt ge de waarheid lief, omdat ge uit de waarheid zijt. Dan zult ge ook, als het er op aankomt, voor de waarheid wel wat kunnen verdragen en uw levenswandel zal zijn, om, was het mogelijk, volmaakt naar den wille Gods te leven. Zoolang daarentegen de mensch door den leugen overwonnen is, en in de macht van den leugen is, hoe men zich dan ook aanstelt, dan zal zijn hart naar waarheid niet hongeren noch dorsten. Dan kan men de waarheid onmogelijk liefhebben.
Voor al de discipelen en discipelinnen blijft het woord van den Heere Jezus van kracht: „Hebt zout in uzelven en houdt vrede onder elkander.”
W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 september 1918
De Wekker | 4 Pagina's