Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een herder, die zijne schapen weidt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een herder, die zijne schapen weidt

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Ik zal eenen eenigen Herder over hen verwekken, en hij zal hen weiden, namelijk mijnen knecht David, die zal ze weiden en, die zal hun tot eenen herder zijn.” Ezech. 33:23.

In ons teksthoofdstuk zien we de profeet Ezechiël in den naam des Heeren optreden tegen de herders van Israël, die niet de schapen, maar zichzelven weiden. Die herders zijn de koningen, de priesters en de profeten, de leidslieden des volks. Zoo groot was de afval des volks in die dagen, dat zij, die in de eerste plaats krachtens hun ambt geroepen waren, het volk voor te gaan op de goede wegen en hen te onderwijzen in de inzettingen des Heeren, hoe langs hoe meer als kwade en valsche herders zich openbaarden, die wel het goede voor zichzelf zochten, maar niet voor het volk, als voor de schapen des Heeren.
Als een veroordeelend vonnis, hooren we, dat de profeet van hen getuigt: „Gij eet het vette en bekleedt u met de wol, gij slacht het gemeste, maar de schapen weidt gij niet. De zwakke sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet, maar gij heerscht over hen met strengheid en hardigheid.” Maar de Heere zal naar Zijne schapen vragen, en zal ze opzoeken. „Op een goede weide zal Ik,” zegt de Heere, „ze weiden en op de hooge bergen Israëls zal hunne kooi zijn.”
De Heere zal Zijne schapen richten, Hij zal ze verlossen en dat wel door eenen Herder, dien de Heere hun verwekken zal. Want zoo zegt Hij, die de eigenaar Zijner schapen is: „Ik zal eenen eenigen herder over hen verwekken, en hij zal hen weiden, namelijk mijnen knecht David; die zal ze weiden en die zal hun tot eenen herder zijn.”
Hiermee bedoelt de profeet niemand anders dan Vorst Messias, die ook in het volgende vers
genoemd wordt de knecht Gods, David, die met den naam van Vorst nader wordt aangeduid.
Evenals bij Jezaja, wordt hier Vorst Messias de knecht des Heeren genaamd, die Gods welbehagen zal volbrengen.
De naam David wijst aan, dat hij, de Messias, namelijk, de ware Davids spruit is, het beloofde zaad aan David, die in dienstknechtsgestalte in de volheid des tijds zal komen, om als herder Zijne schapen te verlossen, om ze te Weiden en die schapen tot een uitgebreiden zegen te zijn.
Onder het zinnebeeld van een herder zien we, beide in het Oude en in het Nieuwe Testament, menigmaal Christus voorgesteld in die zoo innige betrekking, waarin de Heere tot de Zijnen staat. Reeds Jesaja getuigt van Hem: „Hij zal Zijne kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in Zijne armen vergaderen en in Zijnen schoot dragen; de zoogenden zal Hij zachtkens leiden.”
Zoo wordt dan de komst van Vorst Messias door Ezechiël aangekondigd onder het zinnebeeld van een herder door God verwekt. Daar ligt het antwoord in op de vraag, als die Herder zal gekomen zijn, van waar Hij is.
Christus noemt zichzelf Herder. De goede Herder. De geloovigen zijn Zijne schapen. Men had vroeger ook wel herders of hoeders van andere dieren, maar hier denken we met nadruk aan schapen. Zoo toch noemt de Heere in ons teksthoofdstuk herhaalde malen Zijn Israël. Dat waren de schapen Zijner weide. Die herder, dien de Heere verwekken zal, wordt genoemd een éénige herder. Hetzij men daarbij denkt aan de afkomst, óf aan de eigenschappen, óf aan de werkzaamheid van dezen Herder, altijd en in elk opzicht geldt dit van Christus, dat Hij een eenige Herder is. Eenig in de wetenschap, want Hij kent al Zijne schapen bij name. Hij kent ze ook in al hun zwakheden en behoeften. Een schaap in den eigenlijken zin is een weerloos dier. Eenig in zachtmoedigheid. Christus is een eenige Herder in liefde en trouw voor Zijne schapen. Wie heeft meer liefde dan Deze, die Zijn leven stelt voor Zijne schapen? Eenig is deze Herder in trouw, want zoo zwaar kan Zijn liefde en trouw niet worden beproefd, dat Hij ook maar een oogenblik in Zijne trouw zou wankelen. Christus neemt Zijn herdersambt met trouw en waardigheid waar. Het behoort tot de eigenschappen van een goede herder, dat hij zijn hart op de kudde stelt en dat hij het beste voor zijn schapen zoekt. Daar komt ook bij de noodzakelijkheid om te waken tegen dieven, tegen roofgedierte en andere gevaren. En wie en wat wordt meer bedreigd, wat is voortdurend met meer gevaar van allerlei aard omringd, dan Jezus' schapen!
Men zegt wel eens, dat schapen nogal dwaalziek zijn. Gedurig willen ze van de kudde zich verwijderen en hun eigen weg gaan, zonder te vermoeden welke groote gevaren daar aan verbonden zijn. In een der gelijkenissen van den Heere Jezus lezen we van een herder, die uit een kudde van honderd schapen er één verloren had. En wat doet de man? Hij verlaat de negenennegentig, en gaat heen op bergen en in dalen om zijn verloren schaap te zoeken, en hetzelve gevonden hebbende, neemt hij het op zijnen schouder, draagt het naar de kudde, zeer verblijd zijnde, dat hij zijn schaapje had gevonden, dat verloren was.
De éénige Herder, door God den Heere beloofd, zal Zijne schapen weiden. Schapen hebben een veld waarop ze worden geweid, ze hebben ook een stal of een kooi, waar ze vergaderd en gevoed worden. Bij die stal of kooi denken we aan de kerk. Dat is de stal der schapen. Daar vergadert de goede Herder Zijne schapen. Dat is hun geestelijk tehuis. Daar hebben ze eigenschap aan. Daar gaan ze gaarne heen. Daar gevoelen zij zich veilig. Daar wordt hun spijs bereid en ook daar is de Herder met zorg wakend over Zijne schapen. Kent de Herder Zijne schapen, ook de schapen kennen hunnen Herder. Zij hooren Zijne stem en volgen Hem. Zijn er zwakken en kranken onder de schapen. hun Herder behandelt ze met te grooter zorg en liefde. Hij heelt Zijne schapen. Jezus geneest en heelt de gebrokenen van hart, die in hun smarten en ellenden zich tot Hem om genezing wenden. Het evangelie is de rijke en heerlijke weide, waar Christus als de Goede Herder Zijne schapen weidt. Daar is overvloed van spijs voor Zijne schapen, zoowel voor de zwakken als voor de sterken. Koning David, zich die weldaad bewust, getuigt er van in den 23en Psalm, „De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.”
In die geloofsbewustheid deelend, vreesde de man naar Gods harte zelfs den dood niet. De Heere richtte de tafel toe voor zijn aangezicht.
De geschiedenis heeft geleerd voor ons, die achter de geschiedenis staan, hoe deze, door Ezechiël aan zijn volk beloofde Messias, als Herder, aan de verwachting der geloovigen heeft beantwoord. Hij zou naar Jesaja's voorzegging het gekrookte riet niet verbreken en de rookende vlaswiek zou Hij niet uitblusschen. Hij heeft de Zijnen lief gehad tot in den dood. Neen, Hij heeft het zwakke, het gebrokene, het kranke niet aan zijn lot overgelaten. Hij heeft ze niet verstooten, die weerloos als een schaap, bedreigd van alle kanten, tot Hem de toevlucht namen. Vraag het maar aan die zondares, die achter Jezus kwam en Hem zalfde en Zijne voeten nat gemaakt met haar tranen, droogde met de haren van haar hoofd. Vraag het maar aan dien zoo diep gevallen en bitter bedroefden Petrus, die het zoo slecht tegenover zijn Meester had afgemaakt. Vraag het maar aan die arme moeder die uit Caesarea Filippi kwam, om hulp te zoeken bij Hem voor haar zoo diep ongelukkig kind. Ach, wat zijn er dan een menigte voorbeelden, die het ons aanschouwelijk voorgesteld doen zien, welk een liefdevolle Herder Christus is voor Zijne schapen. De duivel, die vreeselijke hellehond, stormde aan op Zijne kudde, maar Hij bond den strijd aan tegen den Vorst der duisternis en overwon. Wel kostte het Hem Zijn bloed en Zijn leven, maar juist door Zijn lijden en sterven, betaalde Hij de schuld Zijns volks en verlostte Hij hen uit Satans macht.
Juist in de ure des gevaars moet blijken of de kudde van 's Heeren schapen aan bekwame hand is toevertrouwd. De huurling, die geen herder is, vliedt als hij den wolf, de vijand der schapen, ziet komen. De goede Herder, door God verwekt, niet. Neen, Hij gaat voor Zijne schapen uit en in, en koste wat het koste, niemand zal één schaap uit Zijne hand rukken. Die schapen zijn Hem van den Vader gegeven. De Herder vergadert ze uit alle geslachten, talen, volken en natiën. Hij roept ze met een zaligmakende en krachtdadige roeping. Hij verlost ze uit des vijands macht, neemt ze voor Zijne rekening wat ze schuldig zijn, zal Hij betalen. Hij zal verzoening voor hen aanbrengen, en gerechtigheid voor hen verwerven. Daarom, gelukkig maar, die een schaap van Jezus' kudde mag zijn. Dat worden we niet wegens onze bijzondere gaven en bekwaamheden, dat worden we niet, in één woord, door eigen verdiensten, maar alleen uit vrije genade, uit eeuwige liefde en vrijmachtig welbehagen Wat zullen de oprecht geloovigen ook in de dagen, toen Ezechiël leefde en onder zijn volk optrad, met verlangen hebben uitgezien naar de vervulling van deze, zoo heerlijke belofte Gods. Wat heeft deze profeet ook heerlijke voorspellingen gedaan van den Geest des Heeren, die als de levendmakende Geest onder de Nieuwe bedeeling zou komen. Dan zou er leven komen in de dorre doodsbeenderen. Dan zou de Plant van Naam in Christus worden aanschouwd. Dan zou het licht opgaan in de duisternis, ook over hen die als in doodsschaduwe gezeten waren. In die dagen van diep verval, toen de leiders des volks verleiders waren geworden, doolde het volk om, als schapen die geen herder hadden. Maar nu komt de Goddelijke openbaring met de verzekering, dat de Heere naar Zijne schapen zal vragen, dat Hij ze zal opzoeken, en een éénigen Herder over hen zal verwekken.
Christus heeft later zelf aangewezen wie Zijne schapen zijn, met te zeggen: Mijn schapen hooren Mijne stem, zij kennen en volgen Mij. Dat zijn de oprechten, die Hem liefhebben, die alleen van Hem hun heil verwachten. Al komt Hij in nederige dienstknechtgestalte, zonder gedaante en zonder heerlijkheid, — ja al ziet ge Hem als een hulpbehoevend kindeke liggen in de kribbe te Bethlehem, dan nog zegt het geloof met den ouden Simeon in den tempel: Mijne oogen hebben de zaligheid Gods gezien. Als die Herder, hier beloofd, uw Herder mag zijn, dan hebt gij, mijn medereiziger naar de eeuwigheid, niets te vreezen, want Jezus Christus is gisteren en heden, in der eeuwigheid Dezelfde. Hij zal al de Zijnen leiden en weiden naar Zijnen raad en daarna opnemen in de schaapstal hierboven, in het lieve Vaderhuis waar vele woningen zijn, en dan zullen we altijd met den Heere wezen.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1918

De Wekker | 4 Pagina's

Een herder, die zijne schapen weidt

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1918

De Wekker | 4 Pagina's