Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het suizen van eene zachte stilte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het suizen van eene zachte stilte

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Hij zeide: Ga uit, en sta op dezen berg, voor het aangezicht des Heeren. En ziet, de Heere ging voorbij, en een groote sterke wind, scheurende de bergen, en brekende de steenrotsen, voor den Heere henen, doch de Heere was in den wind niet; en na dezen eene aardbeving, de Heere was ook in de aardbeving niet. En na de aardbeving een vuur, de Heere was ook in het vuur niet, en na het vuur het suizen van eene zachte stilte.” . 1 Kon. 19:11, 12.

Vele jaren geleden schreef een vaderlandsch geleerde een werk, dat tot opschrift had: „De God des hemels en de bergen der aarde”. In keurige taal en stijl beschreef deze geleerde daarin eenige van die bijzondere openbaringen Gods, en schilderde daarbij op meesterlijke wijze tijd, plaats en omstandigheden, waarin en waaronder die openbaringen Gods hadden plaats gehad.
Hier dachten we onwillekeurig aan, toen we ons gereed maakten om iets te schrijven naar aanleiding van bovenstaande woorden, welke ons met onze aandacht verplaatsen in de dagen van den profeet Elia.
In het voorgaande hoofdstuk zien we dezen profeet op den berg Karmel, ijverende voor den Heere, Zijnen God. Elia, de knecht des Heeren, en bij hem de vierhonderd en vijftig priesters van Baal. Nadat de Baalsdienaren te vergeefs tot hun God hadden geroepen, zal Elia bidden en roepen tot Zijn’ God, en zie, daar’ daalt het vuur van den hemel, dat het offer van Elia verleert, en waardoor het nu uitgemaakt is, in aller tegenwoordigheid, wie de ware, de alleen levende God is.
Nu worden de Baalsdienaren gedood. Dat hoort de goddelooze vrouw van Achab, Izébel, die Elia laat aanzeggen, dat nu de profeet, eer de dag van morgen is voorbijgegaan, zal gevallen zijn, gelijk die priesters gevallen zijn.
Elia gaat heen om zijns levens wil, naar de woestijn, en wordt daar onder bijzondere omstandigheden door den Heere bezocht en verkwikt. Hij maakte zich op vandaar, en kwam eindelijk in eene spelonk, bij den berg Horeb, en vernachtte aldaar. Hier komt de Heere zich andermaal aan Elia openbaren. Hier ontvangt hij het bevel van Zijnen God, om uit te gaan, uit de spelonk en zich te stellen op den nabijzijnden berg, voor het aangezicht des Heeren.
En wat gebeurt nu? Elia wordt getuige van de ontzaglijke majesteit des Heeren, welke zich in een sterken wind, in scheurende bergen en steenrotsen, in aardbeving en in vuur komt te open-baren. Maar in dit alles was de Heere niet. Het waren slechts openbaringen van Jehovah’s macht en grootheid, welke het hart van des Heeren dienaar stemden tot eerbied en diep ontzag. Want wie en wat is de mensch tegenover de macht en de majesteit van Hem, die de stormen uit Zijne schatkameren voortbrengt, die op de vleugelen des winds wandelt, en wiens naam is Heere der Heirscharen! Maar, na die voorafgaande teekenen, die van ontroerenden en verschrikkenden aard zijn, volgde het suizen van eene zachte stilte, waarin Elia Zijn God zal ontmoeten en den last zal ontvangen dien de Heere hem zal voorschrijven om dien te volbrengen. Wondervol is de wijze, waarop de Heere Zijnen dienaar daartoe voorbereidde. En is het niet opmerkelijk: niet bij het hooren en zien van die ontzaglijke teekenen, maar bij het gewaarworden van het” suizen van die zachte stilte, bewond Elia zijn aangezicht met Zijnen mantel; hij ging uit en stond in den ingang der spelonk. En wie zal zeggen, wat er in zijn hart omging? De geloofsheld van Karmel was gaan vluchten voor een vrouw, voor een nietig menschenkind. De man, die op Karmel geen enkel schepsel vreesde, was op eens zwak geworden en bevreesd voor de woorden van die snoode en goddelooze Izébel.
De groote vuurprofeet, voor wien de Heere nog wat te doen heeft, zoekt een schuilplaats als vluchteling buiten zijn land in eene spelonk.
Zoo is en doet de mensch, als deze zich in al zijn zwakheid openbaart. Gelukkig, de Heere weet het, dat Elia, hoe groot en lofwaardig ook de ijver was, waarmede hij geijverd heeft voor den Heere der heirscharen, ook een menschenkind is, die gelijk alle anderen zich zelf moet belijden, zwak van moed en klein van krachten te zijn. Als genadeheerschappij viert in en over Gods kind, ja, dan zeggen we met een David: met mijn God loop ik door eene bende en met Hem spring ik over eenen muur. Doch wanneer de kracht en de heerschappij dier genade wordt gemist, dan blijkt dat we alleen door de kracht des Heeren alles vermogen. Alleen daardoor was het dan ook, dat een Paulus in zijn brief aan de Hebreen verhaalt van geloovigen, die door het geloof koninkrijken hebben overwonnen, gerechtigheid geoefend, de beloftenissen verkregen, de muilen der leeuwen hebben toegestopt. Zij hebben de kracht des vuurs uitgebluscht, zijn scherpte des zwaards ontvloden, hebben uit zwakheid krachten gekregen, zijn in den krijg sterk geworden, en hebben heirlegers der vreemden op de vlucht gebracht.
Maar genoeg, we zien Elia in het suizen eener zachte stilte zijn God ontmoeten. Leiden we nu echter daar niet uit af, gelijk sommigen gedaan hebben, en gelijk anderen nog doen, dat de openbaring des Heeren aan de Zijnen, nooit anders dan op zulk eene wijze geschiedt. De Heilige Schrift weerspreekt dit immers zoo duidelijk als het maar kan. Heeft niet, om slechts dit weinige te noemen, Mozes in het vuur van Horeb, en David in den storm zijner vervolging, den Heere ontmoet? De leidingen en openbaringen Gods met en aan de Zijnen, zijn alle grootelijks onderscheiden. Elia moest in de gemoedsstemming, waarin hij verkeerde, eerst in andere stemming komen. De storm, die in zijn hart was opgestoken, en de gloed van het vuur in zijn binnenste, moest eerst voorbijgaan, alvorens hij zijn God kon ontmoeten en diens profetischen last ontvangen. Zeker, Gods verborgen omgang vinden, zielen, daar Zijn vrees inwoont, maar de Heere weet plaats te maken voor Zich Zelven en voor Zijn woord. Hij, die de eeuwige wijsheid zelve is, is wonderlijk van raad en machtig van daden. In zijne dwaasheid wil de mensch gedurig den Heere wetten en bepalingen voorschrijven, terwijl Hij, ais de allerhoogste Majesteit, alle dingen werkt naar Zijnen wil. Zoo velen zijn dan ook beschaamd uitgekomen, die alles enkel en alleen van groote en geweldige dingen verwachtten, zoowel als zij die meenden, dat hetgeen niet aan het suizen van een zachte stilte gelijk was, geen werk van God, kon zijn. Hoe treffend komt dit groote onderscheid in de openbaringen in het werk Gods niet uit in de bekeering van den zondaar. Zie dit als voorbeeld in een Paulus tegenover een Timotheus.
Ging de toebrenging van Paulus niet als door storm en vuur, en die van een Timotheus als door het suizen van een zachte stilte? Welk een verschil als we Obadja, die den Heere vreesde van zijnen jeugd af aan, vergelijken met een Manasse, die in boeien geklonken, eerst toen erkende, dat de Heere God is. Met de verdere leiding zijner gunstgenooten, openbaart zich de Heere evenzoo. De één langs meer harde en de andere langs meer zachte wegen. Niet al Gods kinderen hebben een lijdensweg als Job. Niet allen deelen in beproevingen als een David en een Paulus. Wel heeft ieder zijn kruis en zijn strijd. Wel zuilen allen ervaren, dat we door veel verdrukkingen moeten ingaan, maar dat neemt niet weg, dat God de Heere onderscheiden wegen houdt met de Zijnen. Het gaat met de geloovigen in ’t bijzonder, gelijk met Gods kerk op aarde in ’t gemeen. Er zijn tijden van openbare vervolgingen en er zijn tijden van uitwendige vrede. Maar het gaat met ieder oprecht geloovige in dezen als met de kerk des Heeren, die vergeleken kan worden met den braambosch in de woestijn, bij de roeping van Mozes, van welke wij lezen, dat de braambosch wel brandde, maar niet verteerd werd.
Dit een en ander moet, zal het wel zijn, ons leeren om ook voorzichtig te zijn in het beoordeelen van personen en toestanden. Er zijn menschen, die zoo onvoorzichtig zijn om zonder gegronde bewijzen aan Gods Woord ontleend, maar aanstonds iets goed of af te keuren, hun naaste zalig te spreken of te veroordeelen. Veel menschen met groote en schoone woorden is het gegaan als Bileam de leugenprofeet. Anderen hebben later met schande en beschaamdheid hun verkeerdheid moeten belijden, dat ze voor menschenwerk hadden aangezien, wat Gods werk was en omgekeerd. Zich zelven of zijn naaste te vleien, waar niets te vleien is, tast de eere Gods aan en leidt tot schade der ziel, die voor de eeuwigheid geschapen is. Gods werk te veroordeelen alleen, omdat gij bet niet als Gods werk erkent, is een vreeslijke zonde, welke tot ontzettende gevolgen leidt. Het is ieder niet gegeven om in zulke teedere aangelegenheden te oordeelen naar den alleen juisten maatstaf. Bij alles, wat door ons voor Goddelijk werk en Goddelijke openbaring in het hart wordt aangezien, is het altijd maar de vraag of er uitgangen des harten zijn tot Christus.
Wie kan spreken over de heerlijkheid des hemels en over de verschrikkelijkheid van de hel, kan nog niet spreken over de dierbaarheid en de noodzakelijkheid van Christus. De geloovigen onder de oude bedeeling hebben de beloften Gods geloofd. Zij hebben die omhelsd en zijn alzoo door het geloof, gelijk de Heilige Schrift leert, zalig geworden. Van al Gods beloften was de belofte van den Verlosser het middelpunt van alles.
Hoe kan ook anders van een Abraham al worden getuigd, dat hij heeft begeerd den dag van Christus te mogen zien.
Maar hoe dit zij, iedere openbaring Gods met de Zijnen, hetzij het dan gaat als door storm en vuur, — hetzij het geschiedt als in het suizen van eene zachte stilte, getuigt van Gods ondoorgrondelijke liefde tot zondaren.
Blijkt dit ook niet in de leiding, onderwijzing en vertroosting des Heeren, in zake den profeet Elia? Denk dien held van Karmel onder den jeneverboom, waar hij vermoeid van de groote reis, mistroostig en als van alles verlaten is ingesluimerd, en door den Heere vriendelijk opgezocht, aangenaam verkwikt, en liefderijk werd vertroost. Denk hem in de spelonk bij Horeb, alweer niet op zijn plaats, door Zijn God geplaatst voor de vraag: Wat maakt gij bier Elia? Neen, de Heere laat zijn’ dienaar niet over aan zijn treurig lot, maar zal hem doen zien, wie de Heere is, groot van macht en heerschappij, om hem daarna, niet met harde woorden te bestraffen van wege zijne zwakgeloovigheid. Neen, bij vernieuwing daalt de eeuwige Liefde tot Hem af, om Hem te zeggen waar hij gaan en wat hij doen moet. Zoovelen is het gegaan en gaat het nog als dezen Elia, die door den Heere wondervol worden opgezocht en onderwezen. Draagt de Heere Zijn volk niet met al hun zwakheden; zoekt Hij hen niet op in hunne verlatenheid; — onderwees Hij hen niet door Zijn Woord en Geest, zij kwamen om in hun kommer en druk.
De raad des Heeren moet worden uitgediend en het is Israëls God, die daartoe krachten geeft. En als dan de raad Gods is uitgediend, dan zien we in het voorbeeld van Elia, hoe goed de Heere het met de Zijnen maakt. Al worden we dan niet gelijk een Elia levend opgenomen in den hemel, dan zal toch ieder door Jezus vrijgekochte ziele worden opgenomen in het Vaderhuis hier boven, waar dan geen enkele oorzaak of aanleiding meer zal zijn tot klagen, maar waar de laatste traan in de oogen zal worden afgewischt. Troost u daarmee, pelgrim Gods in de woestijn van dit moeitevolle leven. Jezus leeft, en al de Zijnen, door Zijn bloed gekocht, zullen eeuwig leven met Hem.
Hetzij dan uw scheepje met storm, of onder het suizen van eene zachte stilte de haven van het beloofde Vaderland binnenloopt, maar dan zijt ge voor eeuwig alle ellende te boven.

„Die hier bedrukt met tranen zaait,
Zal juichen als hij vruchten maait.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1919

De Wekker | 4 Pagina's

Het suizen van eene zachte stilte

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1919

De Wekker | 4 Pagina's