Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ziende op Jezus (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ziende op Jezus (4)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want dien, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden Worden rechtvaardigheid Gods in Hem.” 2 Cor. 5 : 21.

Met God verzoend door den dood des Zoons Gods, is de onschatbare weldaad der geloovigen, door de apostelen in hunne geschriften zoo helder en zoo duidelijk aangewezen en verklaard. Vooral bij Paulus komt dit in zijne brieven zoo duidelijk uit. Geen wonder, dat de man hiervan zoozeer doordrongen, aan de Galaten kan schrijven: Het zij verre van mij, dat ik zou roemen anders, dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus.
Aan de Efeziërs heet het: Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof. En in den brief aan de Hebreen, om niet meer te noemen, zien we de verzoening met God op treffende wijze voorgesteld en uitgewerkt door een breede omschrijving van het Hoogepriesterschap van Christus.
En hier in ons tekstverband wijst ons de apostel Paulus op de groote weldaad van hen, die in Christus zijn en uit kracht der wedergeboorte en der geloofsvereeniging met Christus, nieuwe schepselen zijn. Die weldaad is niet uit of door den mensch, maar uit God, die ons (geloovigen) met zichzelven heeft verzoend, door Jezus Christus. Van die weldaad der verzoening doet God de Heere Zijne dienaren, als Zijne gezanten getuigen. Zij zijn gezanten van Christus wege, en moeten worden aangemerkt alsof God door hen bade: Wij bidden, zegt de apostel, van Christus wege, laat u met God verzoenen. Hoe dit mogelijk is, wordt dan in vs. 21 verklaard met de woorden: „Want dien, die geen zonde heeft gekend, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.”
Zonde en rechtvaardigheid zijn hier twee hoofdbegrippen, gelijk Calvijn ergens terecht opmerkt, welke als tegenstelling tegenover elkander staan. Het woord „Hij” slaat terug op God in vs. 20 en met „dien die geen zonde heeft gekend” wordt zonder twijfel Christus bedoeld, gelijk uit VS. 18 en 19 duidelijk blijkt. Om als Borg en Middelaar voor anderen te kunnen optreden, moest Christus zonder zonde zijn. Die zelf een zondaar was kon onmogelijk voor anderen de schuld betalen. Dit was reeds aanschouwelijk voorgesteld in de Levietische wet. Elk lam, dat geofferd werd, moest vooraf worden gekeurd, of het aan de door God gestelde eischen beantwoordde. Het offerdier moest volkomen, dat wil zeggen, zonder eenig gebrek zijn. Christus als het Lam Gods, was naar Zijne menschelijke natuur ontvangen uit den H. Geest, en kon daarom ook zonder erfzonde zijn. Alzoo had ook de engel Gabriël aan de gezegende moedermaagd bekend gemaakt: het heilige, dat uit haar zou geboren worden, zou Gods Zoon genaamd worden. En toen later Christus onder het volk was opgetreden, kon Hij zeggen: wie van ulieden overtuigt Mij van zonde zonder dat iemand eenige ongerechtigheid in Hem kon aanwijzen. Te zeggen: Hij heeft geen zonde gekend, beteekent hier dan ook hetzelfde alsof er stond: Hij heeft geen zonde gehad, en eerst dan, als wij daar volkomen van bewust zijn, wordt Christus, als de Middelaar Gods en der menschen, een geheel eenig persoon, zoo uitnemend bekwaam tot het groote werk, dat Hij van eeuwigheid uit ondoorgrondelijke zondaarsliefde op Zich heeft genomen, om menschen, om zondige en diep schuldige Adamskinderen, met God te verzoenen.
Omdat God absoluut rechtvaardig is, moest voor alle dingen aan zijn geschonden recht worden genoeg gedaan, eer er van verzoening kon sprake zijn. Dat klinkt in veler ooren wel hard en daar willen velen niet van hooren, dat de zonde moet gestraft worden, maar dat komt omdat het bij die allen aan de zuivere kennis van God ontbreekt. Geheel ten onrechte vergelijkt men dan God met een mensch. Dat God de zonde straffen kan, geeft men gaarne toe, maar dat het heilige Wezen de zonde straffen moet, daar wil men niet aan. Dat is niet te vereenigen, zegt men van die zijde, met de waarheid, die ons leert, dat God liefde is. We kunnen hier thans niet breeder op ingaan, want dit ligt buiten ons bestek. Alleen willen we dit nog opmerken, dat de liefde in God zijne rechtvaardigheid niet opheft, noch zijne rechtvaardigheid zijne liefde. God, die liefde is, gelijk de apostel Johannes het in zijn eersten algemeenen zendbrief betuigt, bemint zich zelven op het allervolmaaktst. Hij kan zich zelf niet verloochenen. Zonder voldoening is verzoening onmogelijk. En nu de mensch voor zich zelven niet kan betalen, veel minder nog voor een ander, ja ook geen engelen in staat zijn, om voor zondaren te betalen, is dit alleen mogelijk door Hem, die niet alleen waarachtig en rechtvaardig mensch, maar die ook waarachtig God is. Hoe dit nu is geschied, beantwoordt Paulus in den tekst met te zeggen, dat Christus, die geen zonde had, tot zonde is gemaakt.
Dit plaatst ons voor eene diepte, door geen schepsel te peilen, en voor een hoogte, door geen sterveling te overzien. De Heilige, de Rechtvaardige, de Vlekkelooze tot zonde gemaakt. Er staat niet tot zondaar, maar tot zonde gemaakt, dat is tot drager van de zonde, eenen, die de schuld van anderen op zich heeft genomen met alles wat daaraan verbonden is. En dat wordt nu gezegd, let wel, gedaan te zijn, niet als door een mensch tegenover een mensch, maar door God, den Vader, den eersten persoon in de heilige Drieëenheid. Hij heeft Hem, namelijk Zijnen Eeniggeboren en geliefden Zoon, tot zonde gemaakt, door Hem over te geven tot in den dood, ja tot in den dood des kruises. Welk een oneindige, onbeschrijfelijke en ondoorgrondelijke liefde Gods, die een welbehagen heeft in het redden van ter dood veroordeelde misdadigers, die hun God en Maker op het diepst hebben beleedigd door vrijwillige en moedwillige ongehoorzaamheid. In dit licht moet iedere bijzondere openbaring van Jezus' lijden worden gezien, zullen we althans eenigszins iets van het ontzettende van Zijn lijden en van Zijnen dood verstaan. Zoo zien we den Borg des Verbonds voor het hatende Sanhedrin der Joden, onder leiding van den Hoogepriester Kajafas lijden. Zoo zien we Hem door een Pilatus geeselen en straks aan de woede der vijanden overgeven. Zoo zien we hem door Pilatus tegenover Barabbas geplaatst, door zijn eigen volk verworpen worden. Zoo zien we Hem ten laatste van God verlaten aan het vloekhout op Golgotha sterven, tentoongesteld tusschen twee moordenaren, als de allergrootste misdadiger ! En dan zelf volmaakt heilig en onschuldig.
Zie, dat is de verklaring van het apostolische woord: Hij is tot zonde gemaakt. En dan zien we zoo vaak nog alleen op de buitenzijde van Christus' vernedering en van Zijn bitter lijden. Maar hoe groot Zijn lichaamslijden ook geweest zij, wie is in staat om Zijn ontzettend zielelijden en de helsche angsten en benauwdheden, welke Hij geleden heeft, te beschrijven. In en door dit alles is Christus tot zonde gemaakt, en zien we in Hem de zonde van al Gods uitverkorenen gestraft. Daarmee beantwoordt Jezus aan de juiste beteekenis van Zijnen Naam. Deze moest zijn Jezus, want Hij zou Zijn volk zalig maken van hunne zonden. Ja, dit alles moet dienen, gelijk de tekst zegt: opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.
Zonde en rechtvaardigheid, welk een ontzaglijke tegenstelling. Rechtvaardigheid bezat de mensch, toen God hem geschapen had naar Zijn beeld en gelijkenis. Dat was, zooals de godgeleerden dat noemen, de oorspronkelijke gerechtigheid. Adam zondigde, en de zonde door één mensch in de wereld gekomen, is doorgegaan tot alle menschen, omdat in dien éénen, die het verbondshoofd was, allen gezondigd hebben. Nu was Gods beeld, en met Gods beeld de gerechtigheid verloren, en zoo staat geheel Adams geslacht schuldig voor God, zonder dal hier op verzachtende omstandigheden te pleiten valt. De groote vraag, waar het nu voor ieder zondaar, als kind van Adam, op aankomt, is deze: hoe word ik rechtvaardig voor God? De oorspronkelijke gerechtigheid ging verloren door de zonde, en de mensch onmachtig onder en door de zonde, kon uit of door zich zelven nooit meer tot gerechtigheid komen, om daardoor rechtvaardig voor God te zijn. Maar wat nu der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vleesch krachteloos was, heeft God Zijnen Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleesches, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vleesch. Van daar, dat zij die nu in Christus zijn, dat is: door een oprecht geloof Hem zijn ingeplant, nieuwe schepselen zijn. Zij waren eertijds zondig en onrein, gelijk alle anderen. Maar nu door het geloof met Christus vereenigd, is hun leven in en met Christus, en zijn zij in Christus voor God volmaakt, zonder zonde, want hun zoude is overgegaan op Christus, die als Borg al hun zonden op zich nam. Dit deed reeds een Jesaja getuigen: Door -Zijne striemen is ons genezing geworden.
De rechtvaardigheid, welke nu Gods kind bezit, is niet van menschelijken, maar van Goddelijken oorsprong. Een geloovige is nu niet rechtvaardig gemaakt in roomschen zin, waarbij men nadruk legt op het maken, als men spreekt van rechtvaardigmaking. Wij worden in de rechtvaardigmaking geen heiligen of zondeloozen, neen het gaat hier met het rechtvaardig zijn over rechtvaardig verklaren. Daarin ligt het groote verschil tusschen een gereformeerde en een roomsche rechtvaardigmaking. Rechtvaardigheid Gods in Hem, nl. in Christus, is alzoo wat anders, dan de oorspronkelijke gerechtigheid, die Adam had vóór den zondeval. Nu spreken we van een toegerekende en niet meer van een oorspronkelijke gerechtigheid. Welk een rijkdom van genade: deelgenoot temogen zijn van deze weldaad. Als God de Heere u dan rechtvaardig verklaart, wie zal dan nog eenige beschuldiging tegen u kunnen inbrengen?
Laat Satan u dan schelden, de Wet u veroordeelen, uw geweten u beschuldigen, maar dien de Heere vrijspreekt zal eeuwig vrij zijn, en dien de allerhoogste Majesteit in de hemelen rechtvaardig verklaart, daar zal aan bevestigd worden, wat de Heere door één Zijner profeten aan Zijn oude volk reeds liet aanzeggen: „Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken en alle tong, die in het gericht tegen U opstaat, zult gij verdoemen. Dit is de erve der knechten des Heeren, en hunne gerechtigheid is uit Mij spreekt de Heere.”
Moogt ge door genade daarbij in bewustheid des geloofs, in deze alles omvattende weldaad deelen, dan kunt ge ook door het geloot een Paulus najubelen en zeggen: wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen. En dit alles in en door Hem, die voor u tot zonde is gemaakt, opdat ook gij zoudt worden rechtvaardigheid Gods in Hem.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1919

De Wekker | 4 Pagina's

Ziende op Jezus (4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1919

De Wekker | 4 Pagina's