Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

W. K. te E. Moeten kinderen van doopleden gedoopt worden?
De Synode van 1860 en 1869 bepaalden: Ook de kinderen van ouders, die wel door den Doop bij de gemeente erkend zijn, maar geene belijdenis hebben afgelegd, zullen gedoopt werden.
De Doop mag dus aan kinderen van doopleden niet onthouden worden. Alleen blijft de vraag hier open, wie antwoorden zal op de vragen in het doopsformulier gesteld, de ouders van het te doopen kind of anderen, b.v. de grootouders.
Daarover spreken zich onze kerkelijke bepalingen niet beslist uit.
Aan de hierboven genoemde bepaling van 1860 en 1869 gaat in ons kerkelijk handboekje de bepaling van 1849 vooraf: Kinderen, wier ouders niet, maar wier grootouders, of een van beiden leden der gedoopt worden, indien de grootouders zich met het opzicht over de opvoeding willen belasten.
Met het woordje: Ook, wordt nu de bepaling van 1860 en 869 aan die van 1849 verbonden. Niet duidelijk is, of hier tevens dezelfde voorwaarde geldt.
De Synode van 1866 bepaalde: Met betrekking tot ouders, die hun kind ten doop aanbieden, van wie de een lid der gemeente is, maar de andere, hoewel onder ons opgaande en met de waarheid vereenigd, niet tot de gemeente behoort, wordt het aan de vrijheid der kerkeraden overgelaten, laatstbedoelde al of niet op de vragen van het Doopsformulier te laten antwoorden, terwijl men daarbij altijd zoo zal handelen, als het meest tot stichting der gemeente dienen kan.
Wordt in deze bepaling onder lid der gemeente zoowel het dooplid als het belijdende lid verstaan?
Evenwel uit deze bepaling volgt, dat de kerkeraad een dooplid mag laten antwoorden.
Meer duidelijkheid ware zeker gewenscht.
Alleen te spreken van lid brengt verwarring, omdat de een onder lid verstaat belijdend lid, de ander ook dooplid.
Wie het laatste doet heeft een der vragen van het doopsformulier mede n.l. de eerste: Hoewel onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelve onderworpen, of gij niet bekent, dat zij in Christus geheiligd zijn, en daarom, als lidmaten zijner gemeente, behooren gedoopt te wezen?
Het te doopen kind is dus lid der gemeente; dan toch zeker het gedoopte ook.
Lid kan dus evengoed dooplid als belijdend lid beteekenen.
Het zou waarlijk geen overdaad zijn, als de kerk zich daarover eens goed belijnd uitsprak.
Dat zij het niet deed — en misschien ook niet zoo spoedig doen zal — ligt in het verschil, dat in onze kerk gevonden wordt. Er zijn plaatsen, streken, waar het gebruik is dat doopleden de vragen van het formulier beantwoorden; in andere plaatsen en streken wordt dit niet toegelaten maar wordt van de beantwoorders van die vragen geëischt, dat zij belijdend lid zijn. Verzoeke wel op te merken, dat de doop niet geweigerd wordt in het laatste geval.
Naar ik meen is het juist de vrees voor beroering die de Kerk tot nu van een besliste uitspraak heeft doen afzien.
Maar dat is toch geen zuivere toestand?
Ge hebt gelijk. Wil echter bedenken, dat we hier nu niet te doen hebben met een punt dat beslist de zaligheid raakt.
Daarmede wil ik niet zeggen, dat ik persoonlijk voor het antwoorden door doopleden ben.
Wie belijdt te gelooven, dat zijn kind in Christus geheiligd is, moet dit toch ook van zichzelf gelooven en dat geloof toonen daarin, dat hij zelf eigen doop aanvaardt in het doen van belijdenis. Hoe kan men eigenlijk den doop begeeren voor zijn kind, als men eigen doop niet beleeft, dus niet „als erfgenaam van God en van Zijn verbond” zich openbaart?
De doop is niet louter een gebruik, eene formaliteit zonder meer.
Zij, die gaan trouwen en dus het vooruitzicht hebben, dat zij eens met kroost, hun geschonken, voor de vraag des Doops worden gesteld, mochten werkelijk vóór hun huwelijk wel eens ernstig overwogen, of zij de verantwoordelijkheid van het kinderen hebben wel kunnen dragen in verband met den doop, als zegel des verbonds.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1919

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1919

De Wekker | 4 Pagina's