Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kerk der Reformatie (XXVIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk der Reformatie (XXVIII)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk ons geloof. I Joh. 5:4b.

Ik weet wel dat er bezwaar gemaakt wordt tegen een Christelijke saamhorigheid, waarin niet de toon der hooghartigheid, noch de drilmethode de scepter zwaait, maar waar de liefde Christi de drijfveer is. Men zegt, dat op die manier de mindere het respect voor den meerdere verliezen zal en dat bijv. een persoon, die met zoo groote voorkomendheid der liefde zijn knechts zou bejegen, spoedig patroon af was. Maar de ervaring heeft toch heel iets anders geleerd, en dat op heden de maatschappij in al haar voegen kraakt en de arbeiders-stuwkracht in ontevredenheid, werkstaking en revolutie uitbreekt, is voor een niet gering deel toe te schrijven aan de onhebbelijkheid en onvriendelijkheid, waarmede de mindere door den meerdere is behandeld. Ik geloof niet, dat de booze geest van ontevredenheid zooveel verwoestingen zou hebben aangericht als maar de Christelijke saamhorigheid was betracht. Maar moet het niet gezegd, dat bijv. menige dienstbode meer als meid, erger, als machine werd behandeld, dan dat zij meeleefde in 't gezin. Zou er op heden niet een andere en een betere verhouding zijn tusschen kapitaal en arbeid, als de heeren er zich op hadden toegelegd hun ondergeschikten meer als broeders dan als slaven te behandelen. Maar de breuke in onze maatschappij is, dat er zoo weinig menschen zijn, die hart voor elkaar hebben, doch dat men in den regel alleen aan zich zelven denkt, of de belangen alleen van zijn eigen partij of organisatie voorstaat. Het socialisme heeft hier veel kwaad gedaan; heeft het Woord Gods als het eenige richtsnoer ook voor 't sociale leven verscheurd en heeft aan Karl Marx en diens bijbel „das Kapital” trouw gezworen. Die bijbel van Karl Marx scheurde de maatschappij uiteen, stelde kapitalist en proletariër, patroon en arbeider zoo scherp mogelijk tegenover elkander. Aan de ééne zijde stonden de geldwolven, de uitbuiters, de bloedzuigers, en ten andere zijde de arbeiders, de slaven, de geknechten! En nu biedt het socialisme zich aan als de wolkkolom, die vóór de scharen der maatschappelijk geknechten uitgaat om hen te brengen in het beloofde land, een land vloeiende van melk en honing.
Maar dat is toch feitelijk trots al dat zoet gefluit de maatschappij kort en klein slaan. Bestaat dan de maatschappij alleen en uitsluitend uit arbeiders en heeft men het beloofde land gevonden als voor de partij van het proletariaat alles heeft te knielen? Is dat sociaal, wanneer men geen ander toeleg heeft dan om zelf op den troon te stijgen en à la Wijnkoop den scepter te zwaaien, vertrappende wat onder dien scepter niet wil buigen? Wat diverse breuke toch, die op heden heel de structuur der maatschappij bedreigt, wanneer de maatschappelijk sterke en de maatschappelijk zwakke zoo scherp tegenover elkaar optrekken en inplaats van de wet der liefde de fakkel van haat zwaait, en de klassenstrijd kiest boven de saamhorigheid, waarop Gods Woord zoo herhaaldelijk en zoo duidelijk wijst. God toont ons in Zijn Woord, dat de maatschappij moet zijn een organisch geheel, gelijk het lichaam vele leden heeft, welke alle niet dezelfde werking hebben; het hoofd kan niet zeggen tot de armen: „ik heb u niet van noode” of omgekeerd. Patroon en knecht, heer en arbeider, dienstbare en vrije, rijken en armen, hoe onderscheiden ook, zij vormen toch samen het volk, de maatschappij. Alleen de domheid en de onnoozelheid zou kunnen droomen „ik heb niemand noodig, ik heb geld genoeg, ik ben knap genoeg, ergo wat kan mij al het andere schelen. Juist door die eindelooze verscheidenheid, die naar Godswil in onze saamleving naar voren treedt, hebben wij elkander noodig en zijn wij van elkander afhankelijk.
Wanneer Gods woord als het licht op ons pad ook schijnt op het breeden terrein des natuurlijken en maatschappelijken levens, dan stellen wij de bezitters en de bezitloozen, de rijken en armen niet tegenover elkaar, maar naast elkaar, voor elkaar, met elkaar geleid door den gouden teugel, God lief te hebben boven al en zijn naaste als zich zelf. …”.
Ja, maar zegt er een, als een Christen patroon die wet der liefde nu vergeet en als de Christen-arbeider die wet nu verwaarloost? En dan zou ik antwoorden, dit is de eerste vraag niet, die wij stellen moeten! De eerste vraag is of in deze wet ons den goeden weg is gewezen, of hier het geneesmiddel wordt geboden?

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1919

De Wekker | 4 Pagina's

De Kerk der Reformatie (XXVIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1919

De Wekker | 4 Pagina's