Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brood uit den hemel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brood uit den hemel

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Dit is het brood, hetwelk de Heere Ulieden te eten heeft gegeven. Exod. 16:15b.

Groot was de verlossing waarin Israël deelde, toen de Heere hen op zulk een wondervolle wijze had uitgeleid, uit het diensthuis van Egypte. God de Heere maakte hun een weg door de zee en een pad door diepe wateren, en in denzelfden weg, waardoor Israël behouden werd, vond Farao met zijn leger den dood.
Maar nu is Israël door de Schelfzee gegaan en in de woestijn gekomen, doch wat zal het volk nu eten en wat zullen ze drinken. Zij reisden drie dagen tot in de woestijn Sur, doch vonden geen water. Toen kwamen zij te Mara, doch konden het water van Mara niet drinken, want het was bitter. Het volk murmureert, doch door een wonderwerk Gods, wordt dat bittere water zoet.
Maar nu het eten.
En dan zulk een groot leger van ongeveer zesmaal honderd duizend mannen, behalve de vrouwen en de kinderen. Er zijn in de woestijn geen winkels, waar men alles kan koopen.
Wat zal er van die groote menigte worden in die dorre zandwoestijn?
Dat weten menschen niet, maar God weet het wel. Hij die begonnen is, om het nakroost van Abraham te verlossen en wel te doen, zal toonen, dat Hem niets te groot noch te wonderlijk is. Zie, zegt de Heere tot Mozes, Ik zal voor ulieden brood uit den hemel regenen, en het volk zal uitgaan en verzamelen, elke dagmaat op haren dag, opdat Ik het verzoeke, of het in mijne wet ga of niet.
Eerst geeft de Heere aan Zijn murmureerend volk vleesch, in de kwakkelen, die opkwamen en het leger bedekten, en aan den morgen lag de dauw rondom het leger.
En toen de dauw opgevaren was, zoo lag daar iets op de aarde, klein en rond, dat de naam kreeg van „Man”. Dit moest elken morgen overeenkomstig het bevel des Heeren, door het volk des Heeren worden verzameld, en dat zou nu en voortaan, het brood uit den hemel zijn, waarmede de Heere hen voeden en onderhouden zou.
Bijzondere voorschriften hun daartoe gegeven, moesten stipt worden nageleefd. Spoedig zou openbaar worden, of zij des Heeren Woord en bevel al of niet zouden gehoorzamen.
Tot die bijzondere voorschriften behoorden, dat niet meer en niet minder dan een gomer per hoofd moest verzameld worden. En slechts voor één dag gelijk.
Ook mocht er van het opgezamelde niets bewaard worden tot een volgenden dag. Toen sommigen, die niet naar Mozes hoorden, dit beproefden, stonk het. Het was volstrekt onbruikbaar geworden. Dan moest men op den zesden dag dubbel verzamelen, in plaats dus van één gomer twee gomers per hoofd, want op den sabbat viel er geen man.
Sommigen ongehoorzaam gingen nog wel uit naar het veld, maar vonden niet. Ook beval de Heere, ter bewaring voor hunne geslachten, een gomer te vullen, en die te zetten voor het aangezicht des Heeren.
Dit was de gouden kruik met manna, die in de ark der getuigenis werd bewaard, waar we later van lezen. Opmerkelijk was het, op andere dagen kan men niets overhouden of bewaren, maar wat men op den zesden dag overhield voor den Sabbat dat bleef goed.
Zoo moest Israël leeren om Zijn God te gehoorzamen, die Zijn volk grootelijks wel deed en zegende, maar die elke afwijking van Zijn gebod strafte.
Zoo wonderbaar heeft de Heere alles beschikt, dat zij die veel verzameld hadden niets overhielden, en die weinig hadden verzameld kwamen niet te kort.
Met dat brood uit den hemel heeft de Heere Zijn Israël gevoed. Het manna kan op onderscheiden wijze worden toebereidt. Het was zeer aangenaam van smaak. Had men er het juiste gezicht in, dan ontbrak het niet aan stof tot verootmoediging. Het volk kan met recht zeggen: wij leven elken dag uit de hand des Heeren.
Daar kwam bij, dat Hij, die het mindere gaf, ook het meerdere niet onthield. Ook dat brood uit den hemel, dat dienen moet om hun tijdelijk leven te voeden en te onderhouden, wees Israël op de Bron, waaruit alle weldaden, zoowel geestelijke als stoffelijke weldaden voortkomen.
Trouwens het werd ook aan hen gepredikt door typen en symbolen, dat de mensch bij brood alleen niet kan leven, maar bij alle woord dat de mond Gods uitgaat.
Toch was de weldaad in dezen door God geschonken, in die wonderbare spijze, een zeer groote weldaad.
Maar helaas, het werd zoo weinig gewaardeerd.
Wat al ontevredenheid, wat al murmureering, wat al opstand openbaarde zich telkens, onder dit zoo genadig onderscheiden, en grootelijks beweldadigde volk. Wat was de lankmoedigheid en de verdraagzaamheid Gods groot, dat de Heere, hoe ook door het Volk verzondigd, toch zijn zegenende hand niet introk.
Al zijn het dan maar tijdelijke en stoffelijke weldaden, als er Gods hand maar in wordt gezien, dan heeft alles ons wat te zeggen.
Veertig jaar lang, kwam in de gave Gods, elken morgen tot Israël het woord, des Heeren:
Dit is het brood, hetwelk de Heere ulieden te eten heeft gegeven.
Het was voor Israël nog zoo geheel iets anders als voor ons, als we op gewone wijze met gewoon brood worden gevoed. Dan is dit ook wel de spijze door God voor ons beschikt tot onderhoud voor ons tijdelijk leven, maar in de woestijn werd niet gezaaid noch geplant. Als wij het brood voor ons zien, dat uit meel gebakken is, dan weten we dat meel is uit koren, dat gemalen is, en zoo weten we hoe en op wat wijze God de Heere ons het brood uit de aarde doet voortkomen.
Met het manna, met het brood uit den hemel is dit zoo geheel anders.
Het was zou men zoo zeggen, voor ieder zoo in ’t oog vallend, dat dit brood uit den hemel, wonderbrood was. Zoo iets kan de kunst of wetenschap van menschen niet voortbrengen, dat vermag alleen de Heere, die dan ook tot Zijn Israël zeide: en gij zult weten, dat Ik de Heere Uw God ben.
Welk een rijkdom en overvloed is er in God. Zooveel duizenden worden elken dag gevoed, en dat wel met zulk eene mildheid, dat ieder kan eten, tot verzadiging toe.
De gouden kruik met manna dat bewaard moest blijven, heeft het aan volgende geslachten herinnerd en gepredikt, hoe de Heere voor Zijn volk in de woestijn had gezorgd.
Indien God zulks had gewild, had Hij ook wei op een andere wijze Zijn Israël kunnen voeden.
Maar neen, nu geen brood van of uit de aarde, maar brood uit den hemel. En wat nu dit volk noodig had, niet slechts voor dit tijdelijk leven, maar ook voor de eeuwigheid, moesten ze ook uit den hemel ontvangen.
Eeuwen daarna, wordt het aan hun nazaten gepredikt, door Gods Zoon, die in de menschelijke natuur op aarde omwandelde, die zich zelf noemde het brood des levens, het brood, dat uit den hemel was nedergedaald.
Toen was de grootste Gave gekomen, die ooit uit den hemel op de aarde kan afdalen Had men het gezien en verstaan, hoe zou men die Gave hebben begeerd, en in die Gave Gods zich hebben verblijd.
Maar helaas ! de groote menigte verstond dit niet. Men bleef er blind voor. Gelijk men in de woestijn gemurmureerd had, over het brood uit den hemel, zoo murmureerde men nu ook, men zag geen heerlijkheid, geen dierbaarheid noch noodzakelijkheid in Hem, die gekomen was om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was.
Had men in de woestijn gezien de groote bemoeienissen des Heeren met zondaren, men zou bij zijn portie hemelbrood in diepe verootmoediging voor God hebben uitgeroepen:
Heere! wat onderscheidt ons, en wat hebben we, dat we niet hebben ontvangen.
Van kommer en gebrek had God allen kunnen doen omkomen in de woestijn, waar ze gedurig hun God tot toorn verwekten. En toen een zooveel later levend geslacht Christus verwierp, die het brood des levens is, de geestelijke spijs, waarbij men leven kan tot in alle eeuwigheid, heeft men het nog zooveel erger gemaakt. Daarmee toch heeft men het bloed des Nieuwen Testaments onrein geacht, en wie dit doet, voor dien blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde.
Wat in de woestijn met het manna geschiedde kon als een voorbeeld worden aangemerkt van hetgeen God voor Zijn volk is, die in hun tijdelijke en geestelijke nooddruft voorziet. Wonderbrood was het, waarmee Gods oude volk in de woestijn werd gevoed, en met nadruk mogen we hei wel wonderbrood noemen, als de Zaligmaker, zich zelf met brood vergelijkend, noemt: het brood des levens.
Spreekt het eerstgenoemde van Gods trouw en ontferming, gelijk de gewijde dichter het uitdrukt met te zeggen:

Zij werden daaglijks begenadigd.
Met manna, hemelsch brood, verzadigd..

Hoeveel grooter nog was de weldaad in Hem aanschouwd, die zeide: Mijn Vader geeft U dit brood. Zonder prijs en zonder geld, was hier de markt van vrije genade. Daar heet het: komt en koopt; wijn en melk, zonder prijs en zonder geld.
Maar neen voor dat heil is de natuurlijke mensch blind.
Men stoot zich aan Christus als aan den steen des aanstoots en de rots der ergernis. Zelfs teekenen en wonderen, die Gods Zoon deed, konden de menschen niet bewegen om in Hem te gelooven.
Zoo doet God de Heere nog alle dagen wel, niettegenstaande de vele zonden en ongerechtigheden, die Gods heilig ongenoegen in zoo menig opzicht doen openbaar worden.
Met Gods kinderen gaat het in zeker opzicht als met Israël in de woestijn.
Ieder krijgt zijn deel.
Er is verscheidenheid van gaven en verscheidenheid van bedeelingen, maar die veel heeft, heeft niet over, en die weinig heeft, die heeft niet te kort. Ook zijn en blijven de geloovigen, ten einde toe, afhankelijke schepselen. We kunnen van de genade, die we van daag ontvangen niets overhouden tot den dag van morgen. Een vermaard prediker uit Schotland zegt in een van zijn nagelaten werken: Gods kind kan van daag niet leven.van het brood, dat we gister uit den hemel hebben ontvangen.
Van het manna in de woestijn lezen we, dat het versmolt als de zon heet werd. Overigens was het een gezond, ligt verteerbaar voedsel. In beproeving zal het openbaar worden, of we Christus als het brood des levens deelachtig zijn. Wat vergankelijk is dat vergaat en versmelt in de ure der beproeving, alleen het echte goud kan de vuurproef doorstaan. Dan kunt ge als een boom bij den weg, door storm gebeukt en geslingerd worden, maar wortelvast zult ge staan blijven, in en door de kracht des Heeren.
Terwijl jammer en ellende in en rondom ons zijn verspreid vanwege de zonde, gaat de Heere nog voort, alom Zijn evangelie te doen verkondigen. In en door dat evangelie komt ook tot ons dat woord des Heeren dat ons zegt: Dit is het brood hetwelk de Heere ulieden te eten heeft gegeven. Onschatbaar groot is deze goedertierenheid des Heeren, maar ontzachelijk de verantwoordelijkheid van allen, die in deze Godsopenbaring deelen.
Wel mag ieders bede zijn om bewaard te worden voor dat schrikkelijk oordeel, dat we ons van Hem zouden afkeeren, Die van de hemelen is. Voor ieder Adamskind is maar noodig door Gods Geest verlicht te worden, opdat we den Heere in Zijne weldaden zien. Dan zeker zullen we niet en onder de weldaden des Heeren niet murmureeren, maar met dankzegging genieten, wat de Heere ons genadiglijk verleent. Dan zal ons één gomer, een deeltje ons geschonken, genoeg zijn om de woestijn door te komen, en in 't hemelsch Kanaän aangeland, zal geen manna meer gegeten worden, doch eten we van de vrucht des lands, zonder tranen en zonder smart.

Dat is het manna, dat verborgen is. Openb. 2 :17.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1920

De Wekker | 4 Pagina's

Brood uit den hemel

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1920

De Wekker | 4 Pagina's