Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat zonde en wat genade vermag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat zonde en wat genade vermag

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En vallende op de knieën, riep hij met groote stem: Heere! reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had ontsliep hij.”Handel. 7:60.

Stefanus, een man vol des geloofs en es Heiligen Geestes, was één van de zeven diakenen van de gemeente te Jeruzalem, een man, die wonderen en groote teekenen deed onder het volk.
Tegen hem kwamen in verzet sommigen uit de Synagogen der Libertijnen en der Cyreneërs, met nog anderen, doch zij konden niet wederstaan de wijsheid en den Geest, door welke hij sprak. Toen kwamen lasteraars en valsche getuigen, die het volk beroerden met te zeggen, dat Stefanus had gezegd, dat Jezus de Nazarener deze plaats zal afbreeken en dat hij de zeden zal veranderen, die hun Mozes had overgeleverd.
Met deze beschuldigingen wordt de man voor het Sanhedrin gebracht. Geroepen zich daar te verantwoorden, wijst Stefanus in een uitgebreide rede er op, wie en wat de Heere voor Zijn Israël was geweest, en hoe met de volheid deze Jezus, de Messias was gekomen, van wien zij verraders en moordenaars waren geworden.
Daarmee was de maat der boosheid vol gemeten. Toen zij dit hoorden berstten hunne harten, zij stopten hunne ooren, ofschoon hij met een groote stem riep en getuigenis gaf van de heerlijkheid Gods, die hem werd te aanschouwen gegeven.
Ter stad uitgeworpen als een onreine, valt de woeste menigte op hem aan en steenigt dezen getrouwe getuige.
Daarin zien we, én wat zonde, én wat genade vermag.
Geen enkele wettige beschuldiging kan tegen dezen rechtvaardige worden ingebracht.
Alleen op het zeggen van valsche getuigen en lasteraars, zal men onder vorm van proces een onschuldige dooden.
Hier bleek, dat nog dezelfde haat en vijandschap tegen Jezus den Nazarener onder het volk bestond als in de dagen toen Christus zelf voor den Joodschen raad stond, daar veroordeeld, door Pilatus aan het volk, en door het volk ter kruisdood werd overgegeven. doch hoe men zich ook aanstelde, hoe men dreigde, en hoe men ook hem uitwierp, het aangezicht van Stefanus, dat blonk als van een engel, het bewees, dat de Heere met hem was.
De man zag niet naar beneden, naar die grimmige en bloeddorstige aangezichten, hij zag op naar boven, en zag de hemelen geopend en Christus staande ter rechterhand Gods.
In de steeniging bereikte de zonde haar toppunt, maar daartegenover schittert de genade als een diamant, de genade, waardoor de Heere Zijn getrouwe dienaar en getuige, kracht en moed gaf, om van Zijnen Koning te getuigen.
Welk een helder en krachtig geloof, dat zoo onvoorwaardelijk op den Heere vertrouwt, zich met ziel en lichaam aan God overgeeft, zonder zelfs den dood te vreezen.
Dat is geloof, dat de sterkte Gods aangrijpt, en waarin we zien, van welk een onberekenbare kracht het geloof is, dat zelfs de wereld overwint.
Christus te belijden, dat gaat zoo gemakkelijk, als we geen tegenstand ontmoeten, als er geen gevaar of schade aan verbonden is.
Maar om staande te blijven en te volharden, trots allen tegenstand, dat vermag een menschenkind door genade alleen.
Stefanus sterft als de eerste martelaar onder de Nieuw-Testamentische bedeeling. De man komt niet in verzet.
Terwijl de steenen van alle kanten op hem aankomen valt de man op zijn knieën, als bewijs dat hij zich onderwerpt aan Gods wondervolle beschikking over hem.
Ongetwijfeld is het hem groot, evenals we later van anderen lezen, dat hij waardig werd geacht om den naam van Christus smaadheid te dragen en te sterven.
En als aanstonds dat gefolterde en misvormde lichaam, als een kaartenhuis ineenstort, dan zal de ziel, dat lichaam ontvloden, opgenomen in heerlijkheid, de kroon der rechtvaardigheid ontvangen, en voor eeuwig bevrijd zijn van alle leed en smart.
Velen zullen nog volgen.
Een onoverzienbaar getal van oprechte belijders van Christus is in den loop der eeuwen door vijanden, onder de toelating des Heeren omgebracht.
Maar steeds is de spreuk van Luther bevestigd, dat het bloed der martelaren het zaad der kerk is.
Stefanus sterft, als een door den Heere gesterkte en getrooste martelaar. Zie hem daar in uw gedachte, door snoode vijanden omringd.
Zie hem daar geknield, zijn stem verheffen tot God.
En luister eens, naar hetgeen die martelaar daar bidt. Vraagt hij aan Zijn God om redding en uitkomst?
Bidt hij om de wraak des Almachtigen over zijne vijanden?
Heft hij een klaaglied aan en roept hij uit: Heere! waar heb ik dien smaad, die schande en die smart aan verdiend?
Niets van dat alles, hij bidt alleen: Heere! reken hun deze zonde niet toe. Zoo sterft deze dienaar des Heeren in navolging van hetgeen Zijn Meester deed, die toen Hij gekruist werd bad: Vader! Vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
Dat is naar hetgeen Christus Zijne discipelen heeft geleerd met te zeggen: Bidt voor degenen, die u geweld aandoen en u vervolgen.
Zoo te bidden en zoo te sterven, onder zulke omstandigheden, is alleen mogelijk als genade in en over ons heerschappij voert.
Dan ziet ge in de houding en in 't gedrag der vijanden uw eigen beeld. Dan verstaat en gelooft gij, dat het alleen genade is, dat ook gij niet, gelijk die vijanden des Heeren, u openbaart.
Hoe duidelijk wordt dit in dien jongeling met name Saulus, die de klederen bewaarde van hen, die Stefanus steenigden. Als later die Saulus tot God is bekeerd en van een vervolger een ijveraar voor Christus is geworden, belijdt de man het met schaamte: mij de grootste der zondaren is barmhartigheid geschied.
Vraag dan niet, wat we alzoo gestemd, kunnen lijden en verdragen.
Stefanus weet het en behoeft er geen oogenblik aan te twijfelen, de Heere ziet in genade en in welgevallen op hem neder. Hij kan zich veilig aan den Heere overgeven en toevertrouwen.
Gehaat door zijn vele vijanden, is en blijft hij een beminde des Heeren. Zegt dat niet veel! niet onuitsprekelijk veel!
Maakt dit niet alles goed!
Neen de Heere begeeft en verlaat hem niet, maar blijft hem bij tot in den dood. Beter is het hem zoo te sterven, dan op een donzen bed in een vorstelijk paleis, maar onder God uit dit leven te scheiden.
Als men zoo van buiten de dingen beziet, dan zeggen we: o wat is het vreeselijk zoo te moeten sterven.
Wat zou één steenworp al een smart met onoverzienbare gevolgen kunnen veroorzaken. En dan zoo met boos opzet, met ruw geweld, zonder eenige barmhartigheid, als leeuwen die een lam verscheuren. Maar zoo is het met al die voorbeelden, in gewijde en in ongewijde geschiedenis ons medegedeeld en bewaard.
Doch zoo geheel anders wordt dit, als we de zaak van een andere zijde bezien. Als we bedenken wie en wat de Heere is en doet voor de ellendigen, die op Hem hopen en op Zijnen Naam vertrouwen. Dan zegt ge met een Paulus: Ik acht op geen ding en houde mijn leven niet dierbaar voor mijzelven. Dan maakt Gods genade ons bekwaam tot hetgeen voor den natuurlijken mensch onmogelijk is.
Zielroerend en hartverbrijzelend is het te hooren en in te denken, wat hier een stervende martelaar, voor zijne beulen nog bidt in dat: Heere! reken hun deze zonde niet toe. Dat die menschen aan een vreeselijke zonde zich schuldig maken, behoeft Stefanis niet meer gezegd te worden, dat weet de man. Als moordenaars zullen ze eens voor Gods gericht moeten verschijnen.
Daarvan bewust, smeekt hij nog om genade voor die schuldigen. Stafanus weet ook, dat er genade is bij God en veel vergeving, door Jezus Christus onzen Heere, die om dood- en doemschuldigen van den eeuwigen dood te verlossen, in de wereld kwam en die zichzelven heeft gegeven tot een verzoening voor onze zonden. Saulus had een welbehagen in hetgeen hier plaats had en al heeft hij waarschijnlijk geen enkelen steen opgenomen, maar zich alleen belast met de zorg van kleederbewaarder van de beulen, hij staat evengoed als deze als een schuldige gebrandmerkt.
De geschiedenis meldt ons niet of er nog meer geweest zijn, die het gegaan is als Paulus van Tarsen, maar van dezen weten we in elk geval zeker, dat de vervolger een prediker van Christus is geworden.
Dat bij genade bij God gezocht en gevonden heeft. Wat zal die Saulus, later Paulus genaamd, nog dikwijls aan dat einde van Stefanus hebben gedacht. Daarin, in dat voorbeeld namelijk, had Paulus gezien wat zonde en genade vermag. Is het wonder mogen we wel vragen, dat deze apostel zijne geschriften, zoo doorweven zijn, van wat zonde en genade is. Maar genoeg, Stefanus kunnen we zeggen sterft op een voorbeeldige wijze. In zijn sterven zien we, wat het zegt, als een oprecht kind des Heeren rekenschap geeft, van de hoop, die in hem is en zegt: dit is mijn eenige troost, beide in leven en in sterven, dat ik het eigendom van Christus ben. Die troost blijft ons bij ten einde toe.
Alle andere troost ontvalt den mensch bij den dood.
De hoop van Stefanus was geen doode, maar levende hoop, en deze beschaamt niet. Neen, omdat Jezus Christus gisteren en heden in der eeuwigheid dezelfde is, kan de geloovige nooit beschaamd uitkomen. Veel had Stefanus noodig, om in zijn geloof te volharden ten einde toe, maar veel, zeer veel gaf hem ook de Heere. In en door de kracht des Heiligen Geestes, wist hij zijne tegensprekers te weerleggen.
Zij wilden hem tot zwijgen brengen, maar dit bleek niet mogelijk te zijn. Uitgeworpen uit de maatschappij en uit het midden zijns volks, doet de Heere hem zien in de geopenden hemel, en Jezus, in heerlijkheid staande aan de rechterhand Gods. O wondervolle goedheid Gods. die alzoo het zwakke sterkt, den treurige troost, den zwakken van moed en krachten voorziet, den martelaar nog voor zijn beulen doet bidden. En als hij dit gezegd had, ontsliep hij.
De laatste woorden van dezen stervende, waren dus een gebed, en dan nog wel een gebed voor zijne vijanden. Ook met het oog hierop zou een Bileam wel hebben kunnen zeggen: Mijne ziel sterve den dood des oprechten, en mijn uiterste zij aan het zijne gelijk.
Velen die dit Bileam in hun hart nazeggen, openbaren zich zoo geheel anders, ais het er op aankomt om te doen, wat Stefanus deed. Vrijmoedig getuigen en belijden dat Jezus Christus de Heere is, de eenige Zaligmaker en Verlosser van zondaren. Dezen heeft Stefanus beleden, gelijk men in Zijne rede kan lezen.
Met de Schrift als in de hand heeft de man getuigenis gegeven, dat deze Jezus is de Christus de Zoon des levenden Gods, dien zij aan 't kruis genageld en gedood hadden. Dat was, zooals men dit wel eens noemt: „op den man af, de waarheid zeggen.
Tijden en omstandigheden kunnen verschillen, maar de waarheid Gods blijft dezelfde. Zooals Stefanus die predikte, vond de waarheid geen herberg. Is er bij u een plaats, voor de waarheid?
Niet voor een halve, of voor een gemengde, maar voor de geheele, voor de zuivere waarheid?
Ach zoo weinig menschen zijn er, die met der daad bewijzen, dat er in en bij hen plaats is voor geheel de waarheid. Toch is dit zoo noodzakelijk, zullen wij waarlijk zondaar en schuldenaar voor God geworden, in Christus onzen Borg en Middelaar gezocht en gevonden hebbende, vrede hebben met God.|
Wordt ge dan tot strijd, en beproeving geroepen, dan zult ge als een Stefanus door de genade des Heiligen Geestes staan en overwinnen, want dan zijt ge uws zelfs niet meer. Dan behoort ge Hem, die met zijn dierbaar bloed, de Zijnen beeft gekocht. Niet allen worden gelijk een Stefanus tot het martelaarschap geroepen, maar wel worden alle oprechten geroepen tot belijden en getuigen. Dit is in de ernstige tijden, welke wij beleven, zoo hoog noodzakelijk.
Het is zoo diep treurig als iemand Christen wil zijn, en meent dat het genoeg is, ais men maar om eigen belang denkt en dat men omtrent anderen zich niet heeft te bekommeren. Steenen opnemen tegen anderen is heel wat gemakkelijker, dan voor Zijne vijanden te bidden.
Gelukkig van wie getuigt mag en kan worden, gelijk we in het evangelie, van een zeer begenadigde vrouw lezen: Zij heeft gedaan wat zij kon. En dan voor Jezus.
Mijn geliefde lezers en lezeressen, vraag uzelven eens af, hoe sta ik hier mee.

Moge het met u alzoo zijn, of uit genade worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 augustus 1920

De Wekker | 4 Pagina's

Wat zonde en wat genade vermag

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 augustus 1920

De Wekker | 4 Pagina's