Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. v. B. te A.
In Matth. 21:19 lezen we, dat de Heiland een vijgeboom ziet aan den weg. Wel bladeren zijn er, maar geen vruchten. Om die laatste is het Jezus te doen, want in vers 18 lezen we, dat Hem hongerde, In Markus 11:13 staat evenwel: want het was de tijd der vijgen niet. Hoe kan Jezus dan vrucht verwachten? Waarom is de vijgeboom vervloekt?

Het is tegen het Pascha, dat voorviel, wat we in Matth. 21 en Markus 11 lezen. Het Pascha werd gehouden in de maand Nizan. Deze viel vroeg in het voorjaar. De vijgen waren evenwel eerst rijp in Juni. Een de Heiland dan wel vrucht verwachten?
Toch wel, want er zijn ook vijgen, die men wintervijgen noemt. Zij zijn het vorig jaar laat uitgebot en in den zomer niet rijp geworden, bleven den winter over aan den boom en komen dan voor of na de ontplooiing der bladeren tot rijpheid. Gezien de bladeren, die andere eerst na het vruchtzetten uitkomen, kon van dezen boom vrucht verwacht worden.
Zij waren er evenwel niet en het bleek, dat de boom wel bladeren doch geene vruchten kon leveren. Zoo bedroog deze boom door verwachtingen te wekken, die niet vervuld werden. Daarop volgt de vervloeking.
En de vijgeboom verdorde terstond.
Ryle teekent bij deze geschiedenis het volgende aan:
„De rijkgebladerde maar vruchtenlooze vijgeboom was een treffend zinnebeeld van de Joodsche kerk, tijdens het verblijf des Zaligmakers op aarde. Alles, wat maar uiterlijk vertoon kon maken, zocht men in haar niet te vergeefs. Zij had haren tempel, haar priesterschaar, haar dagelijkschen godsdienst, haar jaarlijksche feesten, haar oud-testamentische schriften, haar drom van levieten, haar morgen- en avondoffer.
Maar met al deze liefelijke bladeren was de Joodsche kerk nochtans geheel en al ontbloot van vruchten.
Genade, geloof, liefde, nederigheid, geestelijke zin, ware heiligheid, gewilligheid om haren Messias te ontvangen, al deze vruchten werden bij haar niet gevonden. (Joh. 1:11).
Daarbij, evenals de vijgeboom was de Joodsche kerk der verdorring nabij. Weldra zou ook zij van al haar uiterlijke versierselen worden beroofd, terwijl hare leden over de geheele aarde zouden verstrooid worden. Jeruzalem zou worden verwoest. De tempel zou der verbranding prijs gegeven worden. Het dagelijksche offer zou worden weggenomen.
De boom der Joodsche kerk zou tot den grond toe verdorren.
En dit alles is geschied. Geen type is meer letterlijk vervuld geworden. In iederen Jood zien we nog een tak van den vervloekten vijgeboom.
Wij mogen evenwel hierbij niet blijven staan.
De door ons beschouwde gebeurtenis biedt ons nog meer leering aan. Deze dingen zijn geschreven niet alleen om der Joden, maar ook om onzentwil. Is niet iedere vruchtenlooze tak der zichtbare Kerk van Christus in hetzelfde ontzettende gevaar een verdorde vijgenboom te worden? Zonder eenigen twijfel. Eene uitnemende kerkelijke belijdenis, zonder ware heiligheid des harten, een onbegrensd vertrouwen in kerkvergaderingen, bisschoppen, liturgiën en kerkelijke plechtigheden, met verwaarloozing van waarachtige bekeering en geloof, hebben reeds menige gemeente in het verderf gestort en kunnen ook nu nog menige gemeente doen verdorren.
Waar zijn de eens zoo geroemde gemeenten van Efeze, en Sardis, en Karthago en Hippo?
Zij zijn niet meer. Zij hadden wel bladeren maar geen vruchten. De vloek des Zaligmakers kwam over hen. Zij werden verdorde vijgeboomen.
Nog altijd luidt het: „Houw dien boom af!” (Dan. 4:23.)
Laat ons dit in gedachtenis honden.
Wachten wij ons voor kerkelijken hoogmoed. „Zijt niet hooggevoelende, maar vreest.” (Rom. 11:20.)
Eindelijk, verkeert niet ieder onvruchtbare belijder des Christendoms in het ontzettende gevaar een verdorde vijgeboom te worden?
Ook dit is ontwijfelbaar. Zoo lang men zich nog tevreden stelt met de bloote bladeren van den godsdienst, met den naam dat men leeft, terwijl men in waarheid dood is, en met de gedaante der godzaligheid zonder hare kracht te bezitten, zoo lang is de ziel in groot gevaar.
Zoolang men zich vergenoegt met het van tijd tot tijd of ook geregeld bezoeken van kerk of kapel, met het aanzitten aan de tafel des Heeren, en het dragen van den Christennaam, terwijl het hart niet veranderd is, terwijl men blijft vasthouden aan de zonden, zoolang tergt men God en daagt hem dagelijks uit ons weg te nemen zonder hulp of redding. Vruchten — de vruchten des Geestes — ziedaar het eenige ware bewijs, dat wij één geworden zijn met Christus en ons op den weg ten hemel bevinden.

Moge deze waarheid inzinken in onze harten en nimmer door ons vergeten worden..

Apeldoorn., Borneolaan 4.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1920

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1920

De Wekker | 4 Pagina's