Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Met heerlijkheid en eere gekroond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met heerlijkheid en eere gekroond

(Hemelvaartsdag.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eere gekroond.” Hebr. 2 : 9a.

Alvorens Paulus tot het onderwerp komt, waarvan hij in dezen brief opzettelijk zal handelen, namelijk: het hoogepriesterschap van Christus, wijst de apostel met nadruk op de hooge afkomst en de geheel eenige heerlijkheid van Gods Zoon.
Deze toch is het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid, die alle dingen draagt, door het woord Zijner kracht.
In het tweede hoofdstuk van dezen brief wordt voortgezet, wat in het eerste hoofdst. is begonnen, met dien verstande, dat in het verband van onzen tekst, niet zoozeer gezien wordt op de heerlijkheid van Christus, welke Hij naar Zijne Godheid, van eeuwigheid bezit, maar meer bepaald op die heerlijkheid, welke Hij ook in de menschelijke natuur, na Zijne opstanding en hemelvaart is deelachtig geworden.
In verband hiermee haalt de Schrijver aan de Hebreën in vs. 6a v.v. woorden aan uit den achtsten psalm, waardoor afdoende is bewezen, dat ook deze psalm, een Messiaansche strekking heeft. Eerst spreekt de gewijde dichter over den mensch in 't algemeen, maar in de bijzondere toepassing denkt reeds de psalmist aan den Messias, die wel een weinig minder geworden dan de engelen, in en door al de vernedering, welke Hij onderworpen is geweest, maar van wien nu, van af Zijne verhooging kan gezegd worden: Wij zien Jezus nu met heerlijkheid en eere gekroond. Daar wijst ook apostel Petrus op, als hij op den Pinksterdag tot het volk spreekt en van den opgewekten Christus getuigt: Dezen Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort, dat gij nu ziet en hoort.
Reeds bij de opstanding des Heeren bleek Zijne heerlijkheid en eere, want daardoor is Hij krachtelijk bewezen te zijn de Zone Gods, naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der dooden, namelijk Jezus Christus onzen Heere. Daardoor was reeds het bewijs geleverd, dat de dood door Hem overwonnen was, en dat het offer door Hem gebracht, door den Vader was aangenomen, waardoor dan nu door ééne offerande in eeuwigheid volmaakt zijn, allen, die door Hem geheiligd worden.
Met het oog op de hemelvaart van Christus, kan met niet minder kracht worden betuigd: „Wij zien Jezus met heerlijkheid en eere gekroond.”
Met het woord heerlijkheid denken we aan het Koningschap en met het woord eere, aan de aard en de natuur van dat Koningschap.
De discipelen zijn eerst getuigen geweest van het lijden en van al de vernederingen van Christus, tot zelfs van Zijn vreeselijken vloekdood aan het kruis. Maar staande met den opgewekten Heiland op den Olijfberg, ontvangen de dienaren de laatste bevelen van den Meester, en daarbij ook de laatste zoo rijk vertroostende woorden. Daarop rijst Christus voor de oogen Zijner jongeren omhoog. Al hooger en hooger, tot eindelijk een wolk tusschenbeide komt, en zij Hem niet langer kunnen nastaren. Te voren waren de discipelen daarmee bekend gemaakt. Zij behoeven nu ook niet te vragen, waar hun Heere en Meester is heengegaan. Hij ging naar het huis des Vaders, waar vele woningen zijn en waar Hij den Zijnen plaats ging bereiden, om hen daarna tot zich te nemen in heerlijkheid. Zijn hoogepriesterlijke bede: Vader! verheerlijk mij, met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was, is nu verhoord. Wij nietige stervelingen kunnen echter geen duizendste gedeelte verstaan, van die heerlijkheid en eere onzes gezegenden Verlossers.
Toch weten we het, en door geloofswetenschap kan gezien worden, wat anderen niet zien. Al hoorde een Pilatus uit Jezus mond, dat Hij een koning was, hij zag er niets van. Al wisten de Joden, dat Hij de Koning Israëls was, zij zagen er niets van. Neen, alleen den kinderkens is geopenbaard, wat den wijzen en verstandigen dezer wereld verborgen is.
Geheel de Kerk des Heeren zegt met een Paulus: wij zien Jezus met heerlijkheid en eere gekroond. Ieder oprechte discipel en discipelin des Heeren ziet daar iets van, en belijdt met den dichter van den koningspsalm: Gij zijt veel schooner dan de menschenkinderen, genade is in Uwe lippen uitgestort.
Bij het scheiden op den Olijfberg lezen we, dat de elven Hem aanbaden. Dat doen de geloovlgen steeds, wetende, dat hun Koning over Sion gezalfd, leeft tot in alle eeuwigheid. En wie is in staat om te beschrijven wat het geweest is, toen de Heere, van de aarde verhoogd, in den hemel is gekomen. Wat zal dat geweest zijn voor Gods heilige engelen en serafijnen, die in de velden van Efratha eens gezongen hadden van de eer en van de glorie van Israëls Koning! Wat zal dat bestijgen van Zijn troon zijn geweest voor de geesten der volmaakt rechtvaardigen, die alle aan Hem, als verdienende oorzaak, hunne zaligheid dankten. Bovenal: wat zal het voor Hem zelven zijn geweest, nu de Middelaars-kroon op Zijn hoofd te hebben, en Zijn arbeidsloon voor Zijn aangezicht. Immers, Hij zal de Heidenen hebben tot Zijn erfdeel en de einden der aarde tot Zijne bezitting!
Uit alle geslachten, talen en volken zal vergaderd worden de gemeente, die Hij met Zijn bloed heeft gekocht. Dan zal eens aan het einde aller dingen in de schoonste melodiën, met hemelsche muziek begeleid, als lofzang door al de gezaligden voor Gods troon worden aangeheven: Wij zien Jezus met heerlijkheid en eere gekroond. Hier zien Gods kinderen door het geloof, hun Borg en Middelaar met macht en heerlijkheid bekleed. De Eeniggeborene van den Vader, vol van genade en waarheid. Verhoogd verre boven alle overheid en macht, en kracht en heerschappij, en allen naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende. Alle dingen zijn Zijnen voeten onderworpen en Hij is der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen. Apostel Johannes, gebannen op het eiland Patmos, wordt op bijzondere wijze iets van de heerlijkheid en de eere van Jezus te zien gegeven. Hij zag en hoorde dat in den hemel een nieuw lied werd gezongen, waarin door de verlosten hulde werd gebracht aan Hem, die als de Leeuw uit Judas stam, waardig werd bevonden om het verzegelde boek te openen. En ik zag, zegt Johannes, en Ik hoorde eene stem veler engelen rondom den troon en uit den mond van een ontelbare menigte der heiligen, werd met groote stem gezongen: Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen, de kracht en rijkdom, en wijsheid en sterkte, en eere en heerlijkheid en dankzegging in alle eeuwigheid.
Ons lichamelijk en natuurlijk gezichtsvermogen reikt, opwaarts ziende, niet verder dan tot aan de wolken, maar 't geloof ziet door en achter de wolken, en zegt dan amen op dat heerlijk woord: Jezus met heerlijkheid en eere gekroond. En als we op Hemelvaartsdag opzettelijk bij deze luistervolle heerlijkheid van Christus worden bepaald, dan jubelt de gemeente des Heeren in haar huizen en in haar tempels: Hij de Vorst der aard', is die hulde waard. Door de diepte naar boven en door lijden tot heerlijkheid, alzoo is Christus de Heere den Zijnen voorgegaan. Om de vreugde Hem voorgesteld, heeft Hij het kruis verdragen en de schande veracht. Die nu met Hem lijden zullen ook met Hem verheerlijkt worden. In de verheerlijking van het Hoofd is de verheerlijking van geheel het lichaam gewaarborgd. Dit doet een Paulus getuigen in zijn brief aan de Efeziërs: God heeft U met Hem gezet in den hemel. Welk een rijkdom van genade! Welk een diepte om in te zien.
Terwijl ge nog omzwerft in de woestijn van deze wereld, — terwijl ge nog zucht met het gansche schepsel — is de verheerlijking van Christus, u kinderen Gods een onderpand van uwe heerlijkheid en eere, als ge straks den Koning in heerlijkheid zult aanschouwen. Alle oog zal Hem zien. Ook, die Hem doorstoken hebben. Dan zullen geen vijanden meer roepen, weg met dezen, kruist Hem, maar dan zullen alle goddeloozen en werkers der ongerechtigheid roepen: Bergen valt op ons en heuvelen bedekt ons voor Hem, die daar komt om te oordeelen de levenden en de dooden. Door ongeloof verblind, zien de kinderen der wereld geen heerlijkheid in Christus. Al wordt in de H. S. de Middelaar niet alleen in Zijn diepe vernedering maar ook in zijn luistervolle heerlijkheid voor de oogen geschilderd. Zij zijn in eigen schatting de gezonden, die den Midicijn-meester niet van noode hebben.
Bij het zeggen; Wij zien, denken we dan ook bij dat „wij” uitsluitend aan die allen, wien door de genade des Heiligen Geestes, de oogen zijn verlicht geworden. Ook zij waren eertijds duisternis, maar nu zijn zij licht in den Heere.
Wij zien Jezus met heerlijkheid en eere gekroond, in het Woord, in de belofte, in de groote daden des Heeren. Wij zien het, voor zooverre het Gode behaagt ons dit te openbaren. Het gaat in dezen op geestelijk gebied evenals met ons natuurlijk gezichtsvermogen; de één ziet meer en beter dan de andere. Om een of ander voorwerp goed te kunnen bezichtigen, moet men er niet te ver van verwijderd zijn. Ook de geloovigen kunnen nog zoover afzwerven, zoo in de aardsche dingen zich verdiepen, dat het dan ook geen wonder is als zij weinig van Jezus heerlijkheid zien.
Toch hebben we bij dat zien, gelijk het hier wordt bedoeld, zoo groot belang. Het gaat hiermee niet als met iemand, die in een museum allerlei kostbaarheden ziet, en na die gezien te hebben, weder heengaat en alleen een vluchtige gedachte meeneemt, wat schoons gezien te hebben zonder meer.
Neen, hier denken we aan geheel wat anders. Verbeeldt U iemand, wien een erfenis is beloofd, maar die niets van die erfenis gezien heeft.
Maar nu doet zich de gelegenheid voor, daar wat van te zien, zonder echter dit nog in zijn volle bezit te kunnen aanvaarden. Zou dan dat zien, als het wat groots en wat heerlijks is, niet een bijzondere uitwerking hebben?
Zou de arme, dan met het zien van een hem beloofde erfenis zich niet verblijden?
En wie is armer dan een zondaar, die grondig aan zijn bestaan is ontdekt. Maar wie is ook rijker dan hij, die dood- en doemschuldig, door het geloof met Christus vereenigd, en in Hem zijn gerechtigheid voor God heeft gevonden.
Dan zegt ge door het geloof: wij zien Jezus met heerlijkheid en eere gekroond, die om onzent wil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat Hij ons die arm waren, zou kunnen rijk maken.
Dan omschrijft de ware Christen al zijn rijkdom in weinig woorden, als hij op de vraag naar de bate en vrucht van zijn geloof antwoordt: Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, en een erfgenaam des eeuwigen levens.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Met heerlijkheid en eere gekroond

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1921

De Wekker | 4 Pagina's