Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waarschuwing tegen dreigend gevaar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waarschuwing tegen dreigend gevaar

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Bewaar het goede pand dat U toebetrouwd is door den Heiligen Geest, die in ons woont.” 2 Tim. 1 : 14.

Reeds in zijn voorgaanden brief, heeft Paulus zijn geestelijken zoon Timotheus opgewekt en aangespoord om het hem toebetrouwde pand te bewaren.
En nogmaals komt de apostel in zijn tweeden brief daarop terug, na gewezen te hebben op zijn eigen voorbeeld, en hij bindt het zijnen jeugdigen mededienaar op het hart, om toch vooral te bewaren het goede pand, dat hem is toebetrouwd, door den Heiligen Geest, die in ons woont.
Dat goede pand is de bediening van het evangelie, waartoe ook Paulus gesteld was als een prediker en een apostel en een leeraar onder de heidenen.
Dat goede pand heeft tot inhoud, het getrouw en aller aanneming waardige woord, dat Christus Jezus in de wereld gekomen in, om de zondaren zalig te maken. Dat is met andere woorden: de verborgenheid der godzaligheid is zoo groot: God is geopenbaard in het vleesch.
Daarvoor schaamt zich Paulus niet der getuigenis onzes Heeren. Om der waarheid wil gevangen, gesmaad en verdrukt, weet de man in Wien hij heeft geloofd, en hij is verzekerd, dat Hij, de Heere, machtig is, Zijn pand bij hem weggelegd, te bewaren tot dien dag, waarin ieder zal ontvangen naar dat zijn werk in geweest, hetzij goed hetzij kwaad.
Dat zijn de gezonde woorden welke Timotheus van Paulus heeft gehoord, en waarop de apostel zich beroept, met te zeggen: Houd het voorbeeld der gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in geloof en liefde, die in Christus Jezus is. Tegen dat bewaren van het goede pand bestond bezwaar. Gevaren dreigden van alle kanten.
In die dagen was er een Fygellus en een Hermogenes, die zich van Paulus hadden afgewend. Er waren menschen, die door ongoddelijk ijdel roepen, op allerlei wijze het evangelie tegenstonden en den arbeid van Paulus krachteloos zochten te maken. Menschen, waaronder sommigen een gedaante van godzaligheid hadden, maar die de kracht derzelve verloochenden.
Ook Timotheus zou niet verschoond blijven van strikken en van dreigementen van al zulk soort van menschen, en dan zou het er ook voor hem, gelijk voor ieder oprecht en getrouw dienaar van het evangelie op aankomen, of het goede pand bewaard en vastgehouden zou worden, of dat men aan 't wankelen gebracht, zou gaan afwijken en loslaten, wat men eenmaal als het goede pand had erkend. Wie zou het van Judas Iscarioth hebben vermoed, die zoo lang met Jezus had omgewandeld en onder zijn medebroederen had verkeerd, dat hij de verrader van Zijn Heere en Meester zou worden!
Wie had het ooit durven denken van een Demas, die met Paulus verkeerd en gearbeid bad, dat hij Paulus verlaten en hem den rug zou toekeeren!
En er zijn er zoovelen in den loop der eeuwen gevolgd, die voor korter of langer tijd, zich zoo aan hun Leeraar en Voorganger verbonden gevoelden, dat zij er de oogen voor zouden hebben laten uitgraven, en die toch later, zich als de grootste en de vinnigste vijanden deden kennen. De waarschuwing in den tekst is dan ook een zeer ernstig woord, allereerst voor predikers van het evangelie, voor wie het altijd de vraag is en blijft, of zij de zuivere en gezonde woorden woorden Gods verkondigen. Doet ge dit, dan zijt ge geen menschenbehager. Dan zult ge U stellen tegen al het ongoddelijk en ijdel roepen van menschen, van wie de apostel getuigt, dat zij een verdorven verstand hebben, en verwerpelijk zijn aangaande het geloof. Doch niet alleen voor dezen, ook voor ieder belijder van het evangelie, is en blijft deze waarschuwing van de grootste beteekenis. Wie toch telt de groote menigte, die korter of langer het evangelie getrouw waren, en niet anders deden verwachten, dan dat zij dit met geheel hun hart, als de door God geopenbaarde waarheid hadden aangenomen, en die later toch dat evangelie verwierpen, en in plaats van ingenomenheid niet anders dan afkeer en vijandschap tegen de waarheid openbaarden.
Welke worstelingen heeft de kerk des Heeren in den loop der tijden doorleefd! Wat is er al te doen geweest over dat bewaren van het goede pand, Geen plaats in de wereld, waar het licht van het evangelie schijnt, of er is strijd van de duisternis tegen het licht, van Satan tegen Christus, van den leugen tegen de waarheid is openbaar geworden. Wat noodig is om het goede pand te bewaren blijkt dan het best, als de beproeving aanwezig is. Timotheüs was het goede pand toebetrouwd, niet om het als een schat in de aarde te begraven, maar om er mede te arbeiden en dat kapitaal uit te zetten op winst voor ds eeuwigheid.
Om te beantwoorden aan deze hoog heilige roeping is noodig, dat we wel bewust en goed doordrongen zijn van de noodzakelijkheid van hetgeen de apostel met het bewaren van het ons toebetrouwde pand, bedoelt.
Wie eenmaal dat pand is toebetrouwd is verantwoording schuldig aan den Heere, die Zijne dienaren roept en uitzendt. Wie buiten het ambt, als gewoon belijder het evangelie heeft aangenomen en erkend als de eenige weg tot zaligheid ons door God geopenbaard, is eveneens veranlwoordelijk, tegenover de vraag, wat men met dat evangelie doet of men dat tracht te gehoorzamen, of dat men, gelijk helaas zoo velen, onnadenkend daaronder voortleeft alsof we daarvan geen verantwoording schuldig zijn. Daarom is de vraag zoo gepast, maar ook zoo gewichtig, waardoor het alleen mogelijk is, om staande te blijven zelfs in de meest zware beproeving.
Paulus beantwoordt deze vraag in den tekst, met te zeggen: „door den Heiligen Geest, die in ons woont.” Dat kan natuurlijk alleen worden gezegd, van hen, die waarlijk kinderen Gods zijn. Alleen van hen, zegt ons de Heilige Schrift, dat hunne lichamen, tempelen zijn van den Heiligen Geest. Moest onze wil of ons verstand zulks doen, dan zag het er zeker ongelukkig uit. Onze wil is zondig en ons verstand is van nature verduisterd. Woont echter de Heilige Geest in ons dan is Hij het die heerschappij heeft over onzen wil. Hij toch is het die in Gods uitverkorenen werkt, het willen en het werken naar Zijn welbehagen. Dan ook wordt ons verstand verlicht, en dan zien we, wat voor anderen verborgen is. Dan ook krijgt de Heere de eer van alles. Dan zegt ge: niet door mijn vermogen heb ik dat alles bereikt. Dan ziet ge ook het verderf, dat alle afwijking van de waarheid met zich brengt. Dan eerbiedigt ge met allen ernst, de uitspraken der goddelijke waarheid.
Met recht, noemt de apostel het pand, het goede pand, dat Timotheus is toebetrouwd. Is 't niet groot, dat het Gode heeft behaagd geen engelen, maar zondige menschen de taak op te dragen, die op iederen evangeliedienaar rust, om dood en leven, om zegen en vloek zijnen medezondaren te verkondigen. Gedachtig aan de ontzaglijke verantwoordelijkheid hier aan verbonden, mag de uitnemendste van allen nog wel zeggen: Wie is tot deze dingen bekwaam. De behoeften zijn zoo onderscheiden en ieder mensch heeft een ziel, die voor de eeuwigheid geschapen is. Paulus zegt niet te vergeefs tot Timotheus, dat hij het woord recht zal snijden, met andere woorden, dat hij in getrouwigheid zal arbeiden, overeenkomstig Gods heiligen wil.
Het niet bewaren van het goede pand is een gevolg van gemis aan kennis van de groote waarde der zaak, waarom het gaat. Iets waar ge groote waarde aan toeschrijft, dat werpt ge maar zoo niet weg, daar zijt ge niet onverschillig om. Anders is dit met hetgeen waardeloos, of van ondergeschikte waarde is. Wie uit zijn gansche hart en ziel gelooft, dat er geen andere weg en geen ander middel tot zaligheid is, dan wat God de Heere als zoodanig in Zijn Woord heeft geopenbaard, kan daar onmogelijk afstand van doen. Daar hangt immers niets minder aan dan uw eeuwig welzijn. Dat heeft de oprechte getuigen dan ook doen vasthouden aan de goede belijdenis der hoop, wetende, dat Hij, die het beloofd heeft getrouw is. De volkomen zekerheid hiervan, schrijft de oprechte niet toe, aan eigen voortreffelijkheid boven anderen, maar alleen aan de genade des Heiligen Geestes, waardoor ge moed en kracht ontvangt om te doen en te strijden den goeden strijd des geloofs, jagende en grijpende naar het eeuwige leven. Paulus was een man, met een zeer uitgebreide kennis, met een zeer rijke ervaring, maar hij spreekt het vrij in de gemeente uit, dat het verre van hem was, in iets anders te roemen, dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus, door hetwelk de wereld hem gekruist was en hij der wereld.
In dat goede pand, de bediening van het evangelie, is alles begrepen, wat den zondaar noodig is voor tijd en eeuwigheid. Wie daar iets van afdoet, God zal het bloed van hunne handen eischen.
Nu zal de beste en de uitnemendste in dezen nog wel zijne tekortkomingen bewust zijn, maar daar gaat het niet om. De Heere weet, wat van Zijn maaksel is te wachten. De vraag is maar of we de gezonde woorden, gelijk Paulus, die tot de gemeente bracht, spreken. En of we met andere woorden, afkeerig zijn van het verdraaien en verminken van de Heilige Schrift. Het ware moet van het snoode worden onderscheiden. Wie dit niet doet, zal het oordeel dragen.
Het zou niet moeielijk zijn om met een tal van voorbeelden aan te wijzen hoe op vele en velerlei wijze, in deze tijden, hier tegen gezondigd wordt.
Niet slechts door het bijgeloof van Rome, en het ongeloof van allen, die er een moderne Schriftbeschouwing op nahouden, maar ook nog door een menigte menschen, van wie men betere dingen zou verwachten, zien en hooren we gedurig nog zulke vreemde dingen. Opvattingen en verklaringen, die geheel in strijd zijn met de meening en bedoeling van Gods heilig Woord. Dat komt dan bij dezulken wel meestal voort uit onkunde, maar dat mag niet als verontschuldiging dienen, Gods Woord is geestelijk en is daardoor van alle andere boeken en geschriften onderscheiden. Omdat Gods Woord geestelijk is, moet men het niet willen vergeestelijken, anders is men even dwaas als iemand die echt goud wil gaan vergulden. Om het Woord recht te verstaan is noodig geestelijk onderscheidingsvermogen, en dat is de genade en het werk van den Heiligen Geest. Daar hebben we niet slechts voor éénmaal, maar daar hebben we voortdurend behoefte aan. Zoowel de prediker als de hoorders in de gemeente.
Bewaar het goede pand, want zoo mogen we wel zeggen, het is van zulk een hooge afkomst. Een vorstelijke gave is om zijn afkomst al zooveel waard. En dan de waarde van dat goede pand, deze is in één woord onschatbaar. Een der mannen Gods uit de oudheid verklaarde, Uw Woord Heere, ofschoon ik alles mis, is mij een licht om 't donker op te klaren. Waar de bediening van dat Woord ontbreekt, is dat gemis met niets te vergoeden. Door hetgeen de wereld dwaasheid noemt, heeft het Gode behaagd, zalig te maken, degenen, die gelooven.
Wie dat verwerpt en veracht, spot met de behoudenis zijner ziel, maar die zal eens te laat zien en bedenken, wat tot den eeuwigen vrede dient. Is het Woord Gods, en de bediening van dat Woord u dierbaar geworden, dan bewijst dit, dat de Heilige Geest uw verstand heeft verlicht, want van nature bemint de mensch de duisternis boven het licht.
Dan kent en geniet ge ook, waar anderen vreemdelingen van zijn. Dan zult ge met David kunnen zeggen, dat één dag in Gods huis, u beter is dan duizend elders. Hoe men dan ook tracht u tot loslaten en verwerpen van het goede pand te bewegen, dan zult ge volharden in 't geloof, in de hoop en in de liefde. En tot roem van Gods ontferming zult ook gij in uw hart getuigen en zeggen: Heere! Ik ben een vriend en metgezel van allen die uw Naam ootmoedig vreezen. Gelijk een soldaat op het slagveld soms valt met de vlag van zijn vaderland in zijn hand, zoo sterft Gods kind, met het Woord in zijn hart, waarin God Drieëenig getuigt: Ik ben de Heere uw God!
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Waarschuwing tegen dreigend gevaar

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1921

De Wekker | 4 Pagina's