Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Veronderstellen 34

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veronderstellen 34

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij gaan dus nu onderzoeken, welke de praktische beteekenis van het genade-verbond is voor hen, die de leer der veronderstelde wedergeboorte niet aanvaarden en nog veel minder haar als den hartslag der Geref. belijdenis erkennen. Een leer, die gereede aanleiding kan geven, dat velen wel olie in de lamp, maar niet in het vat dragen, is gelukkig voor de Christ. Geref. Kerk nog nimmer het hart en de longen der belijdenis geweest.
Het is mij dan ook een blijdschap om de leer des verbonds, zoover deze door de Chr. Geref. Kerk op het voetspoor der Geref. vaderen beleden wordt, te mogen belichten en dan vooreerst eens de ongegronde beschuldiging onder de oogen te zien, alsof door ons het zaad des Verbonds gelijk gesteld wordt met Heidensche kinderen. Ja waarlijk, dit bespottelijk argument hoeft men wel eens tegenover de Christ. Geref. Kerk uitgespeeld, alleen, omdat zij niet aanvaardde de genade in den wortel, de kinderen te houden voor wedergeboren.
Is het nu toch niet ergelijk, dat mannen, die voorgangers des volks heeten, en die de schare op dit pad dienen voor te lichten, tegen beter weten in zoo'n onware beschuldiging durven aandikken? Men spreekt van die zijde wel eens van grenzeloos oppervlakkig maar zulk eene redeneermethode is erger dan grenzeloos oppervlakkig, die is grenzeloos min.
Wanneer het verbond Gods en deszelfs heerlijke belofte voor ons zoo zinledig, zoo onbeduidend was, ja waarlijk, dan was het een klinklare ongerijmdheid om nog van een verbond te spreken.
Toegestemd moet worden, dat de heerlijke verbondsgedachte soms jammerlijk is verminkt, en dat de onderscheiding van een uitwendig verbond en een inwendig verbond, van een voorwerpelijk zijn en een onderwerpelijk zijn in het verbond, aan de rijke en diepe beteekenis van het genade-verbond geen goed gedaan heeft. 't Is dan ook opmerkelijk dat, wanneer men de werken der Reformatoren opslaat, met name die van Calvijn, dergelijke onder scheidingen nergens worden aangetroffen. Wij hebben in deze onderscheidingen de vrucht der scholastieke theologie, die in de dagen van Hellebroek bloeide en die den kristalhelderen stroom van het Genade-verbond vertroebeld heeft. En toen daarnaast nog een nieuwe richting om den voorrang streed, die uit Engeland afkomstig ook in ons vaderland zijn voorstanders telde, dat het genadeverbond was de onderhandeling tusschen God den Vader eenerzijds en den Christus als hoofd en vertegenwoordiger der uitverkorenen anderzijds, toen werd de verwarring al grooter. Zoo wordt het goud van Gods genade-verbond verdonkerd en groeit er een geslacht op, dat aan de beteekenis van het verbond ontwend, alleen weet, dat het onbekeerd is en dat God hen bekeeren moet.
Zoo heb ik eens gehoord van een vader, die als antwoord op de vraag van een leeraar, waarom hij zijn kinderen 's avonds niet eerst liet bidden, eer ze ter ruste gingen, antwoordde, „dat behoeven ze niet te doen, God moet ze bidden leeren, dat kunnen wij menschen toch niet.” Zie deze vader had natuurlijk van het verbond Gods en deszelfs belofte geen syllabe verstand! Wie de vol-heerlijke beteekenis van het genadeverbond niet verstaat, glijdt af van het geheel eenig fundament, dat ons in Christus en Zijn gerechtigheid is geschonken om dit in te wisselen voor de vlottende gestalten van het gemoedsleven, waarbij het subjectivisme hoogtij viert. Nu zij het verre van ons, dat wij bij zulk eenen zielestand een hard oordeel zullen vellen. Geloofsleven en gemoedsleven zijn te nauw met elkander vereenigd, dan dat wij bij zulk een ziels complicatie dadelijk gereed zijn er op los te slaan. Er is wel een soort psychiaters, zielsverzorgers, die altijd den grooten voorhamer gereed hebben, maar de medische dienst — en alle zielverzorging moet medisch zijn — wordt nu eenmaal niet in de smederij geleerd, waar hooren en zien vergaat van het lawaai, maar in de stilte van het laboratorium, waar zeer nauwkeurig het onderzoek wordt geleid; immers een menschenleven staat hier op het spel.
Maar hoeveel takt, hoeveel onderzoek, hoe groote voorzichtigheid moet dan de leidster voor den zielsverzorger zijn, wanneer hij staat voor die eigenaardige zielscomplicaties, die niet zijn een beleving, maar meer of minder een afwijking van de onwrikbare geloofsgronden in het verbond van Gods genade ons geschonken!
Zullen wij tot eenige helderheid komen en het goud van Gods genadeverbond voor ons en voor ons zaad op zuivere schalen wegen, dan moeten wij niet beginnen te vragen, ben ik voorwerpelijk óf onderwerpelijk in het verbond, ben ik in het uitwendig óf inwendig genade-verbond, ben ik wel een uitverkorene? Zie, dat zijn op zich zelf vragen, die een zieleleven kunnen roeren en verontrusten, maar die de wezenlijke kern van het genadaverbond niet raken. En het gaat juist om die wezenlijke kern, om dat diepe levensprincipe, waaruit heel ons zieleleven moet opbloeien.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Veronderstellen 34

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1921

De Wekker | 4 Pagina's