Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Veluwsche Brieven (XVII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veluwsche Brieven (XVII)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geliefde Broeder!

Als de Apostel Johannes zijn tweeden brief schrijft, dien aan de „uitverkorene vrouw en aan hare kinderen, die hij in waarheid liefheeft”, dan is hij zeer verblijd geweest, dat hij van hare kinderen gevonden heeft, die in de waarheid wandelen. Hij heeft „van” hare kinderen gevonden, die in de waarheid wandelen. Er zijn er dus ook geweest, die het niet deden. Voorzeker heeft hij zich daarover niet verblijd, dat heeft hem gesmart, want de liefde gunt zoo aan allen het welzijn. Maar boren die smart gaat de blijdschap over hen, die in de waarheid wandelen. In die kinderen toch komt uit hei werk der goddelijke genade en daarover mogen en moeten wij ons altijd verheugen, als wij het mogen opmerken. Dat onze kinderen zoeken de dingen der wereld, kan, hoe smartelijk het ons zij, toch genoemd worden een zeer natuurlijke zaak. Want wat zijn zij van nature? Zoeken zij den Heere? Vragen zij naar Zijn dienst? Hebben zij behoefte aan Zijn gunst en genade? Ach neen, zie maar om u en gij zult het klaar bemerken, dat zij het alles verwachten van dit leven. Het komt zoo uit, ook in het leven van onze kinderen, dat de mensch van nature is een egoïst, die in den dienst van zichzelven het heil zoekt. En als dat dan anders mag worden, als onze kinderen in de waarheid mogen wandelen d. i. daarin hun element, hun liefde, hun heil mogen zoeken, zie dan is dat een zaak, die ons met blijdschap vervullen moet. Zeker, er is een „wandelen in de waarheid”, dat ook wel reden tot blijdschap schenkt, maar ons toch ook nog met vreeze vervullen moet. Het is toch al groet, als ons kroost blijft bij de leer der moeder en de tucht des vaders hoort, als het getrouw opgaat naar het huis des Heeren, zich eerbiedig voegt onder de lezing van des Heeren Woord en met lust volgt het catechetisch onderwijs; als het in den dienst des Heeren zich thuis gevoelt. Maar dit kan al voor het uiterlijke zijn, zonder dat nog het hart in waarheid naar de waarheid uitgaat; de band der opvoeding, de tucht der gewoonte kan zooveel doen. Blijft het echter daarbij, dan, gij zult het mij toestemmen, dan blijft er toch reden tot gewettigde vrees. De Heere toch ziet niet aan, wat voor oogen is; Hij ziet het hart aan. En dat hart moet den Heere toebehooren. De gehoorzaamheid aan de ouders, de volgzaamheid, die het kind kan openbaren, kunnen nog zoo omgaan buiten hetgeen de Heere eischt ook van ene kroost. Laat ons daarom niet tevreden zijn en gerust als onze kinderen uiterlijk de plichten waarnemen, door opvoeding hun ingescherpt. Hoe schoon de openbaring ook zij, op het ware, het waarachtige komt het aan, dat zij ook waarlijk in de waarheid wandelen, d. i. dat de vreeze Gods hun hart vervult en zij den Heere niet dienen, omdat zij het moeten, maar omdat het hun leven is. Nicodemus was een oprecht, vroom man; een Farizeër, voorzeker, maar geen farizeër van dat soort, dat de Heiland met witgepleisterde graven vergelijkt; geen huichelende vrome. Het was hem te doen om den dienst van God, gelijk hij dien geleerd had. En toen zegt de Heiland tot hem: „Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u, tenzij een mensch wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.” Nicodemus meest, gelijk wij allen en gelijk onze kinderen, een nieuw hart en een nieuwen geest ontvangen, opdat hij God zen dienen om Gods wil en niet voor zijn eigen belang. Zie, dan wordt het een waarlijk wandelen in de waarheid.
Hoe is het met uwe kinderen? Wandelen zij in de waarheid?
Gij hebt ze lief, niet waar? Gij zoekt voor hen het beste. Zoekt gij ook voor hen, dat zij in de waarheid wandelen mogen? Laat uwe opvoeding daarop gericht zijn, want het gaat om eeuwig wel of eeuwig wee. Door de wereld komen, zegt men wel eens, gaat wel; de groote vraag is, hoe gaan zij er straks uit? Nu kunnen wij onze kinderen niet bekeeren, en de beste opvoeding heeft de waarborg niet in haarzelve, dat zij gekroond zal worden met de begeerde uitkomst. Toch zullen wij alles doen, wat onze hand vindt om te doen, om onze kinderen in den weg der opvoeding te leiden tot Hem. Dat wil de Heere! Maar, laat ons tegelijkertijd beseffen, dat alleen door Gods genade onze arbeid vruchten zal kunnen dragen. Dat we dan vecl onze kinderen neerleggen voor den troon van God en van het Lam, bidden om den H. Geest, smeeken om dat leven, dat niet genoeg heeft aan de dingen der aarde, doch dat leeft in de waarheid, zijn lust vindt in Gods gemeenschap.
Geve de Heere, dat ook gij u daarin moogt verblijden, dat uwe kinderen in de waarheid wandelen.
Met br. gr. en heilbede.

t.t.
20-1-'22. L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Veluwsche Brieven (XVII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1922

De Wekker | 4 Pagina's