Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt (Xa)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt (Xa)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende.” Ps. 119 : 130.

Het is door het geloof, dat de Heilige Geest door het Evangelie in het hart werkt, dat wij God kennen in Zijne openbaring en dus weten, dat Hij het is, die tot ons spreekt en tot ons komt met Zijnen eisch. Het historisch geloof, dat buiten het hart omgaat, brengt wel kennis, doch de kennis van het ware geloof bezit het niet; de kennis van het historisch geloof is geen bewijs der zaken, die men niet ziet; geen vaste grond der dingen, die men hoopt. Het houdt zich bezig met een Gods-begrip; het oprechte, zaligmakende geloof ziet en kent den eenigen waarachtigen God en heeft in zich het ontwijfelbaar bewijs, dat het te doen heeft niet met een maar met den God. Eenig waarachtig is Hij. Buiten Hem is er geen God. De veelheid der goden valt voor het geloof, zelfs de gedachte aan de mogelijkheid er van. En daarom is er niet slechts een gradueel verschil tusschen den Heiden en den Christen, maar een essentieel d.w.z. het geloof, dat de Heiden bezit, is niet maar een lagere trap van het geloof des Christens, het is er wezenlijk van onderscheiden, omdat het niet is een kennen van God, den eenigen waarachtigen en als goden eert, die van nature geen goden zijn. Evenzoo is er niet slechts een gradueel maar een essentieel onderscheid tusschen het historisch en het waar zaligmakend geloof. Het laatste is het geloof; het eerste een geloof. Van het historisch geloof is de Christelijke Gods-idee, voor bet zaligmakend is God het voorwerp. Het eerste heeft genoeg aan hetgeen aangaande God is geopenbaard, het laatste moet God-zelf hebben! Het eerste stelt zich tevreden met meer of minder kennis van hetgeen de Schrift zegt; het laatste staat naar het eeuwige leven in verzoenden omgang als kind met God.
Dat zaligmakend geloof is het, dat bij den wedergeborene leeft en dat hem doet zoeken naar den Heere in de rechte, zij het ook niet terstond zoo volkomene, kennis van Hem. Het „ten deele” blijft, zoo ang wij in deze bedeeling zijn, van kracht. Het volmaakte is boven, als wij, door Zijne genade, Hem zullen zien, aangezicht tot aangezicht, gelijk Hij is. Toch is er een opwas, ook in de kennis van God, en hoe meer die opwas het deel des ontdekten zondaars mag zijn, hoe dieper hij zijn Godsgemis zal leeren kennen, want God wordt hem daarin steeds heerlijker, steeds dienenswaardiger, terwijl hij zelf meer en meer kennen leert, hoe diep bij wel is gevallen en hoe zwaar zijne schuld is tegenover den Heere. Hoe dichter bij God, hoe grooter zondaar; hoe meer licht, boe meer duisternis!
Waar door den Geest des Heeren de zondaar geleid wordt in het kennen van God, leert hij verstaan van wat onuitsprekelijke waarde net Woord des Heeren is. Laat het zijn, dat het Woord op zichzelf God niet doet kennen aan de ziel, toch blijft het waar, dat de Heilige Geest ons tot het Woord leidt en ons het Woord leert kennen als Gods Woord en daaraan juist ontleent de Heilige Schrift hare waarde voor den door God gezochten en naar God zoekenden zondaar.
Welke groote beteekenis heeft het woord voor de samenleving, hetzij dat woord gesproken of geschreven is. Is het woord niet het middel waarvan wij ons bedienen om onze gedachten, ons gevoel, onzen wil te openbaren? Als gij iemands woord hebt, dan wil dat zeggen, dat gij op hem vertrouwen kunt. Zeker weten wij wel, dat er veel bedrog, veel lichtzinnigheid is is het spreken, en, dat het woord „eerewoord” noodig is geworden in vele gevallen, wijst ons er op, hoe de leugen zich van ons bestaan heeft meester gemaakt. Het wantrouwen in iemands woord is dikwijls zoo gerechtvaardigd; de ondervinding brengt als dagelijks bewijzen bij, dat het vertrouwen op den mensen beschaamt. Maar laat ons nu eens niet denken, hoe het dikwijls is, maar hoe het wezen moest en hoe het toch ook wel gevonden wordt. Er zijn toch nog wel menschen op wiens woord gij aan kunt, bij wie het woord niet is om de gedachten te verbloemen, maar die meenen, wat zij zeggen. Of, laat ons verder gaan en denken aan den mensch in den staat der rechtheid, geschapen naar Gods beeld en Zijne gelijkenis in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Wat dunkt u, zou het woord van den mensen in dien staat niet geweest zijn de getrouwe weergave van hetgeen hij dacht, gevoelde, wilde? Toonde dat woord niet zijne persoonlijkheid, gelijk die was? In zijn spreken sprak zijn hart, zijn ziel, zijn gansche zijn. Hij gaf zich in zijn woord, gelijk hij was en zoo hij sprak, zag God hem. Toen nog geen verschil tusschen woord en gedachte, tusschen spreken en willen, tusschen innerlijk zijn en uiterlijk woord. Zij dekten elkander volkomen! Het woord deed hem kennen!
En nu — het is immers niet ongepast een paralel te trekken tusschen God en den rechtgeschapen mensch, want Hij schiep den mensch naar Zijn beeld — nu willen wij dit toepassen op het Woord Gods. Wat is de Bijbel? Is bij niet het geschreven Woord van God? Is hij niet de getrouwe weergave van Gods denken, gevoelen, willen? Toont dat Woord ons Zijne persoonlijkheid niet, gelijk die is? Zeker, in en door dat Woord openbaart zich de onzienlijke God aan Zijn schepsel en waar nu het zien van God met het stoffelijk oog eene onmogelijkheid is geworden door onzen val, daar behaagt het den Heere ons Zijn woord te geven, opdat wij het lezen, opdat wij bet hooren, en daardoor kennen wie Hij is en wat Hij is. En blijft het dan waar, dat wij als natuurlijke menschen dat Woord lezende de diepten van dat Woord niet zullen verstaan; blijft het waar, dat de gevallen mensch gelijk hij is, God er niet uit zal leeren kennen, gelijk Hij gekend moet worden; ook dit blijft waar, dat er geene andere Godsopenbaring komt, als de Heere den zondaar staande houdt, doch dat deze het Woord leert lezen, het Woord leert verstaan en door het Woord den Heere. En dat van den beginne aan. Zonder bet Woord geene wedergeboorte, geene bekeering, geene zaligheid; want „het geloof is uit het gehoor, het gehoor door het Woord Gods.”
Waar dat Woord ontbreekt kan derhalve van een recht kennen Gods geen sprake zijn. Hoe donker dan die streken, waar dat Woord gemist wordt en wat dure roeping komt er tot 's Heeren kerk om dat Woord zijn loop te doen hebben over het rond der aarde, onder alle volkeren!
Maar ook, wat weldaad, als wij onder dat Woord leven mogen, als wij dat Woord mogen hooren, mogen bezitten. Is dat leven onder het Woord, dat hooren, dat bezitten geen roepstem van Boven, die het ons luide verkondigt: „God houdt nog bemoeienis met u”?
Grooter weldaad is het echter als het Woerd voor ons „geopend” wordt, als wij door de genade des Heeren God uit Zijn Woord leeren kennen, uit dat onbedriegelijk getuigenis, dat in de ontmoeting Gods als de waarheid wordt beluisterd en erkend. Dan ondervinden wij het, dat „Gods Woord is als een vuur, en als een hamer, die eene steenrots te morzel slaat.” Dan leeren wij dat Woord kennen, en omdat wij God in dat Woord ontmoeten, is het ons „levend en krachtig en scherpsnijdender dan eenig tweesnijdend zwaard, doorgaande tot de verdeeling der ziel en des geestes en der samenvoegselen en des mergs, een oordeeler der gedachten en der overleggingen des harten.”
Neen, daar is geen twijfel in de ziel van den ontdekten zondaar; hij zegt het in zijn binnenste na: „Uw Woord is de waarheid!” En zoudt gij hem vragen, waarom? als hij bijbelkundig is — dat wil nog niet zeggen, dat hij de Schrift ook als zijn vrijmakend Woord aan het hart kan drukken— als hij bij belkundig is, dan wijst bij u mogelijk naar de Samaritaansche vrouw henen, die tot de inwoners van Sichar sprak: „Komt, ziet een mensch, die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb. Is deze niet de Christus?” En hijzelf zegt: „Dat Woord heeft mij gezegd, wat ik gedaan heb; heeft mij getoond, wie ik ben; heeft mij God doen zien in Zijn recht en in Zijne heiligheid, Is dit niet de waarheid, het Woord van God?”
En dat Woord, dat hem heeft aangegrepen, dat Woord, hetwelk hij tevoren misschien wel „kende” en toch niet verstond, dat Woord is hem lief. Waarom? Omdat de Geest des Heeren hem oprecht heeft gemaakt en nu is er overeenstemming tusschen des Heeren Woord, dat tot hem komt en het getuigenis des Geestes, dat in hem spreekt. En ook waar dat Woord hem eerst niet anders schijnt te brengen dan veroordeeling op veroordeeling, daar grijpt hij toch naar dat Woord. Want die God, met wien hij in verzoende betrekking moet komen, zal 't wel zijn, die God, die eenig waarachtige, spreekt er in en openbaart er de gedachten Zijns harten.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt (Xa)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1922

De Wekker | 4 Pagina's