Art. 19 D.K.O. (III)
Ten slotte rest neg de Traag te behandelen, op welke wijze de studenten „Ex bonis publicis” moeten onderhouden worden. Artikel 19 zegt- dat de gemeenten sullen arbeiden, dus pogingen in het werk zullen stellen, dat er zulke studenten zijn Onze kerk heeft echter geen bona publica, zooals de kerk in de zeventiende eeuw, daar sedert 1795 de band tusschen kerk en staat is verbroken. Daarom moet de Kerk zelf naar middellen omzien, waaruit de studie kan bekostigd worden. Nu zegt Art. 19: „De gemeenten zullen arbeiden”, dus in de eerste plaats kan iedere gemeente zelf een student onderhouden. Daar dit echter een te groote finantieele uitgaaf zon zijn voor een gemeente, kunnen zij dit ook gezamenlijk doen, hetzij classicaal, provinciaal of generaal. Nu is dit voor eene classis ook rog te zwaar, en daarom werden in de Christ. Geref, kerk vóór 1892, door iedere provinciale Synode één of meer studenten onderhouden. In iedere provincie was eene door de prov. synode benoemde commissie, dis ondersteuning gaf voor de opleiding van door die commissie aangenomen jonge mannen uit de provinciale kas tot opleiding van on- en minvermogende studenten. Door de in 1892 gesloten vereeniging met de doleerende kerken, bleef de Christ. Geref. Kerk over als een nachthutje in den komkommerhof en was het vanwege hare kleinheid niet mogelijk volgens den ouden weg steun te verleenen. Daarom werd de ondersteuning nu generaal, en later eene commissie benoemd, welke namens de generale Synode jongelingen aannam en in hun onderhoud voorzag. De eerste jaren na 1892 waren het de curatoren, die het werk dezer commissie doden, doch eene latere synode zag in, dat dit niet tot het werk der curatoren behoorde en koos eene oommissie, die jaarlijks vergadert en jonge menschen oproept, die met steun der kerk wenschen opgeleid te worden. Toen, na de reorganisatie, provinciale synoden in 't leven geroepen werden, werd ook de benoeming dezer commissieleden provinciaal en kiest iedere provinciale Synode twee leeraars en een ouderling, zoodat thans die commissie uit regen leden bestaat. Uit die reorganisatie volgt, dat de generale Synode nu ook de kas E. B. P. provinciaal zou kunnen maken, gelijk dat vóór 1892 was, doch met bet oog op de kleinheid onzer kerk achten wij dit echter nog niet noodig of gewenscht.
Wat echter niet uit de reorganisatie volgt en zelfs een stap achteruit zou zijn, is de aanneming van jongelieden voor de kas E. B. P. door het Curatorium. Dit geschiedde de eerste jaren na 1892, doch is opgeheven, toen daartegen van uit de kerk, en terecht, verzet kwam, omdat het verleenen van steun uit de kas E. P. B. niet tot de competentie van het Curatorium behoort.
Om dit door een beeld te verduidelijken, stellen wij u voor, dat een kerkeraad besloot, dat voortaan de ouderlingen zouden beslissen welke gemeenteleden uit de diaconieken verzorgd zouden worden. De diakenen machten dan die loden bezoeken, de ondersteuning ter band stellen, zelfs met troostelijke redenen bemoedigen, maar zij mochten geen zeggenschap hebben in de aanwijzing van de personen, aan wie steun verleend wordt. Wat dunkt u, zou heel de gemeente niet zeggen, dat hier aan diakenen onrecht werd aangedaan en dat de ouderlingen zich een recht aan. matigden, dat hun niet toekwam, daar hen wel de regeertaak maar niet speciaal de dienst der barmhartigheid is opgedragen. Zelfs eene synode mocht die taak niet aan de ouderlingen opdragen. Evenzoo is het met de taak der commissie tot ondersteuning uit de kas E. B. P. Tet haar taak behoort de personen te kiezen en tot die van het curatorium opzicht te hebben op de Theol. school en hen, die aan die school verbonden zijn.
De uitdrukking uit het bevestigingsformulier voor ouderlingen en diakenen „Dit doende elk in het rijns.” geldt ook hier voor de taak van Curatoren en Commissie E. B. P. Het presbyteriaal beginsel, in Art. 84 D. K. O. uitgedrukt, veroordeelt alle hierarchie van de eene Kerk over de andere, van een Dienaar over andere Dienaren, maar ook veroordeelt het in beginsel bet ingrijpen van het eene Kerkelijk lichaam in het wek van hst ander. Wat dus strijdt met het presbyteriaal of Gereformeerd beginsel mag nooit uit een oogpunt van nut of wenschelijkheid verloochend werden.
De Commissie voor de kas E. B. P. heeft bij die aanneming eene zware taak. Zij moet uit degenen, die zich aanmelden voer het predikambt de besten kiezen, d. w. z, personen, die bij onderzoek hope geven dat zij een goed verstand, een godvruchtig gemoed, eene goddelijke roeping en een heilig doel hebben. Hier kunnen de kerkeraden door een getrouw en eerlijk attest omtrent de personen, die zich aanmelden, hulpe bieden, en de taak der comm. verlichten door slechts dan aan te bevelen, als zij overtuigd zijn van de godzaligheid en geestelijke geschiktheid van den adspirant. Ook zou het zeer gewenscht zijn, dat de Kerkeraden in hun attest eene verklaring gaven of de adspirant of zijne ouders geheel of gedeeltelijk on vermogend zijn, opdat geen personen worden aangekomen, die met minder ef zonder steun toch zouden kunnen studeeren. Dit alles doende en de gemeentes mildelijk gevende, zal het best Art. 19 „de gemeenten zullen arbeiden dat er studenten in de theologie zijn,” nageleefd worden en bovenal worde hierbij het gebed, dat de Heere ons mannen geve, met verstand en genade bedeeld, niet vergeten. De Heere des oogstes geeft op 't gebed.
Apeld. De Br.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1922
De Wekker | 4 Pagina's