Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. W. te M., verzocht antwoord op de volgende vragen.
a. Wordt in Zondag 7 gesproken van het wezen of welwezen des geloofs?”
De Catechismus stelt daar ter plaatse een onderzoek is naar een „waar geloof”, dat Christus inlijft en Zijne weldaden doet aannemen. Zeer schoon wordt het geloof omschreven als „een zeker weten of kennis,” enz. en een „vast vertrouwen”, enz. Sommigen meenen, dat hier sprake is van het welwezen des geloofs, dat roemt: „dat niet alleen aan anderen, maar ook aan mij vergeving van zonde, enz., geschonken is.” Naar mijn bescheiden meening beschrijft Zondag 7 het wezen des geloofs, het gaat daar niet over de trap en mate des geloofs, maar het oprechte, dit is het ware, en echte geloof. En bij wie en in welke mate dat zaligmakend geloof gevonden wordt, de echtheid blijkt hieruit, dat het aan Christus verbindt. Elk ander geloof, dat ons van Hem vreemd doet blijven, is geen Waar geloof. Nu kan dat geloof zeker in trap en mate verschillend zijn in de geloovigen, maar bij allen is het in wezen hetzelfde, en openbaart )zich als een „zeker kennen en vast vertrouwen.” Het geloof doet God kennen en vervolgen te kennen, en naar mate er kennis van God is, naar die mate is ook het vertrouwen. „Die Uwen Naam kennen, zullen op U betrouwen omdat Gij, o Heere, niet hebt verlaten, die U zoeken.” (Ps. 9 : 11). Het gaat met de inplanting des geloofs als met de geboorte van een mensch.
Als er een kind geboren wordt, heeft het niet minder dan de volwassenen alle lichaamsdeelen, niet een wordt er gemist; het is een mensch, al is alles aan hem nog klein en teer. Maar het leeft en groeit, en neemt toe in ontwikkeling, de een flinker en voorspoediger dan een ander. Men heeft ook wel eens sukkeltjes, achterblijvertjes, met teere gezondheid en niet volkomen lichaamsdeelen; maar het zijn toch menschen. Als de H. Geest het geloof inplant, is het bij al Gods kinderen in wezen het zelfde geloof, maar dit geloof moet ontwikkeld en sterker worden. En nu zien we bij de geloovigen wel eens veel verschil. De een oefent een veel helderder en sterker geloof dan een ander, die wel geestelijk leven deelachtig is, maar middelijkerwijze door gebrek aan de „redelijke spijs” van Gods Woord het meer in zichzelf dan in Christus zoek; menschen, die vanwege den tijd leeraars der Wet behoorden te zijn, maar nog van noode hebben met melk, inplaats van met vaste spijze gevoed te worden.
b. Spreekt de H. Schrift ook van geloof en geloofsvermogen ? Wat is het verschil tusschen beide ?”
Naar den letter spreekt Gods Woord daar niet van Maar tot recht verstand hebben de Godgeleerden op dit verschil gewezen. Men spreekt van het vermogen of de hebbelijkheid des geloofs en van de daad of werking des geloofs. Om te kunnen gelooven, moet het geestelijk vermogen aanwezig zijn. De natuurlijke mensch bezit dat vermogen niet, dat is veracht van de genade des H. Geestes, in de wedergeboorte geschonken. Maar allen, die het geloofsvermogen bezitten, dus gelooven kunnen, oefenen niet altijd het geloof. Een geestelijke krankheid of slaapziekte (1 Cor. 11 : 35) kan het geloof als in boeien geslagen houden. In zulk een toestand heeft Gods kind wel het geloofsvermogen, maar er is geen werking des geloofs. Het gaat daarmede als in het lichamelijke. Om te kunnen zien en hooren heeft de mensch oogen en ooren noodig. Beiden zijn vermogens. Maar wanneer de mensch slaapt, hoort; of ziet hij niets, want zijn leven is naar binnen gekeperd; hij mist het contact met de buitenwereld.
c, „Zijn alle zonden voor God even groot? Hoe zegt Jezus dan: die Mij aan u heeft overgeleverd heeft grooter zonde?”
Reeds deze tekst zegt voldoende, dat er verschil in zonde is. Als toch alle zonde even groet is, sou het er feitelijk niet op aankomen, hoe iemand leeft. Ook in de straffen dar zonde, maakt Gods Woord onderscheid. Die den weg geweten, maar niet bewandeld hebben, zullen mat vele slagen geslagen worden. Wanneer men een dergelijke uitdrukking bezigt, ligt daaraan de bedoeling ten grondslag: dat alle menschen, zoowel die onberispelijk als die goddeloos geleefd hebben, krachtens hun zonde voorwerpen zijn van Gods toorn, en ter rechtvaardiging noodig hebben het bloed van Christus.

A. (Apeldoorn) G.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1922

De Wekker | 4 Pagina's