Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Met Israël in de Woestijn (XIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met Israël in de Woestijn (XIII)

Massa en Meriba (3)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En hij noemde den naam dier plaats Massa en Meriba, om den twist der kinderen Israëls, en omdat zij den Heere verzocht hadden, zeggende: Is de Heere in het midden van ons of niet?” Exod. 17:7.

Mozes, de knecht des Heeren, kent de plaats, hem door den Heere aangewezen. Hg is Israëls leidsman, maar — big de gratie Gods. Niet hij, de Heere is Israëls Koning, Verlosser, Bewaarder. Hij is slechts de man, een mensch, waarvan de Heere zich bedienen wil. Nu kan dat mensch-zijn een dienstknecht des Heeren leelijk is den weg staan. Hoe gevoelig zijn wij dikwijls niet voor eigen eer; wordt zij gekrenkt, dan staan wij er met al, wat in ons is, tegen op. Wat kan die menschelijke natuur weinig tegenspraak en tegenstand verdragen. Wij zullen eens zien, wie het ten slotte winnen zal! En wij verzetten ons, stellen ons uithoudingsvermogen tegen dat van onze bestrijders; ons verstand tegen het hunne. En dan meenen wij, het recht aan onze zijde te hebben en staan sterk; dienen, naar wij denken, de waarheid, en vergeten, dat wij geen heeren en meesters zijn, maar dat wij ons als dienaren van Christus hebben te openbaren, dei. niet dienende ons recht, ons inzicht, een mensch, een partij, maar Hem en Hem alleen. Nu wordt de Heere niet gediend door onzen hoogmoed of strijdlust, doch slechts dan, als wij, verloochende onszelven, ons kruis op ons nemen en Hem volgen, waarbij onze hoogmoed en strijdlust contrabande zijn, verboden waar. Hoe menig dienaar des Woords heeft zich en de gemeente, die hij dienen moest, al in grootste ellende gestort, door dit uit het oog te verliezen! Er waren verkeerde elementen in de gemeente en de dominé plaatste met den kerkeraad er verkeerde elementen tegenover. Het werd al erger en erger. De vrede weende, de liefde vluchtte, de zegen liet zich wachten. Alleen daar kan zegen en vrede verwacht worden, waar twist en wrok verdwijnt; doch, waar deze gevoed worden, kan het niet uitblijven, dat het twistvuur ten slotte alles verteert. Niet de mensch maar de dienstknecht sta in onze ambtelijke bediening op den voorgrond. Ook in dit opzicht beeft de ambtsdrager „zich te oefenen tot godzaligheid.”
Mozes was er in geoefend en heeft er zich voorzeker in geoefend. De „zachtmoedigste” mensch is de mensch der zelfverloochening. Zoo zocht hij niet zichzelf maar zijnen God; zoo ging het niet om eigen behoud maar om des volks bewaring! Als de vijandschap des volks met hem twist, dan twist zijne liefde met het volk, die liefde, welke zoo diep mede-lijden kan, die liefde, welke de wonden peilt.
Knecht des Heeren, ten dienste van het volk des Heeren.
Mozes richt zich tot zijnen Zender.
„Wat zal ik dit volk doen? Er feilt niet veel aan, of zij zullen mij steenigen!” In dit gebed spreekt zoo duidelijk Mozes' liefde en zorg voor het volk. Geen gebed is het om zelfbehoud. Niet Mozes moet gered worden, het volk! Moest hij gered worden, hij had anders gebeden, om hulp voor hem. Maar nu, wat zal ik dit volk doen? Het is op een geheel verkeerden weg; het gedenkt niet aan U; het dreigt zich schuldig te maken aan moord! Hoe zal het behouden worden?
Welk een exempel voor de voorgangers der Kerk.
Een goed voorganger, een voorbidder!
En dan vermag het gebed eens rechtvaardigen veel, zeer veel. Het gebed eens rechtvaardigen, d. i. van een mensch, die recht voor zijn God staat, of wilt ge liever, buigt, neervalt met zijne smeeking. Dan is het gebed een ware zielsuitstorting voor den Heere, en de Heere hoort dan ook de voorbede. Als een lieflijk reukwerk stijgt zij op tot Hem, en:

Wie Hem aanroept in den nood,
Vindt Zijn gunst oneindig groot!

Enkele malen lezen wij in de Schrift, dat de Heere zegt, dat geen voorbede zal worden gedaan; het gebed zal niet verhoord worden (Jerem. 7:16; 11:14; 14:11; 15:1; Ezech. 14:14, 20). Wanneer gij die plaatsen in haar verband naleest, dan zult gij bemerken, dat het kwaad toen ten volle besloten was over Israël. En de Heere deelde dit Zijnen profeten mede. Maar die bijzondere gevallen mogen wij maar niet van toepassing maken op onze bijzondere gevallen, waarin mogelijk persoonlijke ontstemming den ambtsdrager het voorbidden moede maakt of persoonlijke tegenzin het gebed doet versterven. Ook dominé's en ouderlingen moeten zeer voorzichtig met invallende teksten zijn; zij vallen niet altijd van Boven, zij komen ook wei van beneden!

Als Mozes den Heere, zijn Lastgever, aanroept, hoort de Heere hem. God zal dit volk iets doen. Hij zal Mozes daarbij gebruiken; als de dienstknecht zijn Zender eert, zal de Zender Zijn dienstknecht eeren. Alzoo zal ook hier weer uitkomen voor Israël, dat de Heere Mozes gesteld heeft tot een leidsman des volks. De Heere toch sprak tot Mozes: „Ga henen voor het aangezicht des volks, en neem met u uit de oudsten van Israël, en neem uwen staf in uwe hand, waarmede gij de rivier sloegt, en ga henen: zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op den rotssteen in Horeb staan; en gij zult op den rotssteen slaan, zoo zal daar water uitgaan, dat het volk drinke.”
Geen enkel woord over de ongeloovigheid en verbittering des volks; geen enkel verwijt aan het adres van Israël. Wij zouden gezegd hebben: Eerst in de schuld komen en dan zal ik helpen! God handelt met Zijn volk veeltijds anders. Ach, een verhard, een wrevelig volk komt niet recht in de schuld. In de schuld komen wij eerst dan, als waarlijk ons hart vernederd en verteederd is. En de zondeovertuiging gaat volstrekt niet altijd gepaard met recht schuldgevoel. Ik kan er mijzelf van bewust zijn, kwalijk gehandeld te hebben, terwijl toch mijn hart er koud als een steen onder blijft. Maar, als niettegenstaande mijne zonden. God Zich aan mij doet kennen in Zijne lankmoedigheid en ontferming, liefde en genade, dan kan er verbreking komen. Het besef, tegen een goeddoend God te hebben overtreden, grijpt dieper in dan, zonder meer, het besef een gebod des Heeren overtreden te hebben. De Heere zal hier Israël helpen, het zegenende met water om te drinken, want Hij heeft het niet naar de woestijn gevoerd om het aldaar te verderven. Maar als Hij dat doet, dan zal het ook zijn, opdat Zijn volk Hem recht leere kennen en bekenne, en alzoo zichzelf schuldig kenne voor Zijn aangezicht.
Mozes moot zijnen staf in de hand nemen, den staf, waarmede hij de rivier geslagen heeft. Ook dit heeft het volk iets te zeggen. Het moet Israël wijzen op de eenheid in de leiding. Dezelfde God, die Faraö en zijn volk bezocht met plagen, omdat zij Israël niet lieten trekken, en die Israël bevrijdde door een sterken arm, diezelfde God zal ook nu Zijn volk helpen. En het is dezelfde Mozes, door God verkoren, door wiens bemiddeling ook heden Israël zal worden verkwikt. Mozes mocht niet naar den zin zijn van enkele schreeuwers onder Israël, maar de Heere handhaafde hem. De staf van Mozes, is de staf Gods (zie vers 9). Dezelfde staf, die in Egypte opgeheven was tot straf, zal nu tot zegen van Israël neerdalen op den rotssteen.
Buiten het leger zal het wonder geschieden. Mozes moet met de verkoren oudsten gaan naar den rotssteen in Horeb. Geheel het volk heeft het zich onwaardig gemaakt, slechts enkele oudsten zullen het zien, opdat zij er getuigen van zijn, het is de Heere, die hen leidt. Want Mozes moet maar niet slaan op de een of andere rots, de Heere zal voor zijn aangezicht staan op den rotssteen in Horeb. De wolkkolom zal zich daar plaatsen. Alzoo zullen zij ook verstaan, dat hst wonder des Heeren is.
Daar, aan dien rotssteen in Horeb, door den Heere aangewezen, staat Mozes tusschen den Heere en het volk, vertegenwoordigt in zijne oudsten. In hem woont het geloof in Gods trouw en macht, het geloof, dat hij zoo gaarne aller geloof zag. En in dat geloof heft hij zijnen staf op en doet dien nederkomen op den rotssteen. Wonder,

Gods hand bracht in dien dorren oord,
Rivieren uit een steenrots voort!

Daar stroomde het water, helder, frisch. Israël kon zich laven, en dat maar niet voor een enkelen keer, het water volgde als een rivier het dal. Den ganschen tijd van Israëls vertoeven in de omgeving van den Horeb dronk het water uit den rotssteen. Er is geen sprake van, om dit wonder op natuurlijke wijze te verklaren. Een houten staf doet geen steenrots splijten. Maar 't was Gods macht, die onbeperkt, gadelooze wond'ren werkt.
Zoo had de Heere het ongeloof van Israël beschaamd, Zijn knecht gehandhaafd. De rotssteen in Horeb was wel geen door menschenhand opgericht teeken, toch in waren zin een Eben-Haëzer, waarbij het geloovig Israël kon getuigen: „Tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen!”
Massa en Meriba, — Verzoeking en twist!
Herinnering aan Israëls ontrouw.
Gedenkteeken van Gods trouw.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Met Israël in de Woestijn (XIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1922

De Wekker | 4 Pagina's