Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van verre en van nabij (XIV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van verre en van nabij (XIV)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Losheid in beginselen.
Onze tijd kenmerkt zich door het uitwisschen van grenzen en het schipperen met beginselen. Het schijnt wel, of de onzekerheid, die heel het economisch leven der wereld heeft aangegrepen, ook baar standaard gaat ontplooien onder hen, die meer dan ooit in dezen wankelenden tijd met vaste hand de roerpen moesten houden.
Vooral toch de Gereformeerde belijder wordt tegenwoordig geroepen, om het positief karakter der Gereformeerde confessie te handhaven. Ik weet, dat er sommige kringen zijn, die meenen, dat de Gereformeerde belijdenis te exclusief, te scherp, te belijnd is en gaarne zouden willen breken aan dezen al te hooge muur. Daar is immers zoo iets van een beweging der „Jong-Gereformeerden”, die zich gaarne als de baanbrekers aanmelden om wat nieuwen gleed en nieuw bloed in het al te slappe ouderwetsche konkelijk leven te brengen. Deze „Jongeren” kunnen niet nalaten gedurig de schuchterheid, de kleinzieligheid der kerk te hekelen, die naar hun oordeel veel te krampachtig vasthoudt aan allerlei oude gewoonten. De kerk is niet „bij” genoeg en de predikanten evenmin, 't is alles veel te ouderwetsch en te stijf. De Belijdenis is te eng, de preek te droog, het gezang te Oud-Testamentisch, de kerkregeering te stroef. Onze tijd, zegt men eischt wat anders, het moet alles meer op de hoogte van onzen geavanceerden tijd staan. Nu is dit altijd een sterk gewaagde uitdrukking. Jezus is nooit een kind van zijn tijd geweest, heeft zich nooit aan zijn tijd aangepast, maar heeft veeleer tegen zijn tijd zich gesteld. Een Christen moet zijn tijd wel kennen en weten te taxeeren in het licht van Gods Woord, doch dan zal hij niet gemakkelijk in het kielzog worden meegevoerd. Voor den Christen is het grootste niet, om op de hoogte van zijn tijd te staan, want dat is bij ernstig, diep indenken een veel te laag standpunt. Zij moeten, zal het wel zijn, onzen tijd vooruit zijn, ver vooruit zijn, en merken op den grooten dag van Christus' glorie. Maar het schijnt wel, of onder de leuze „eisch des tijds” er op heden veel moet gepropagandeerd, wat weleer onze Gereformeerde vaderen stellig zouden hebben afgekeurd. Ik noem hier het vrouwenstemrecht in de kerk. Zie, lazen wij dit nu alleen op het werkprogram der zoogenaamde „Jong-Gereformeerden”, wij zouden dat zeer wel kunnen verklaren. Maar wanneer wij stemmen hooren tot in onze naaste omgeving toe, die niet zonder vreugde wijzen op den ontwikkelingsgang (?) in het Gereformeerde kerkelijk leven om ook aan de vrouw het stemrecht in de kerk te verleenen, dan begint het ons al te bedenkelijk te worden.
Het vraagstuk van het vrouwenstemrecht moet om des beginsels wil op de heilige erve niet alleen ontkennend worden beantwoord, maar beslist werden veroordeeld.
Dat ik hier met hoogen nadruk spreek van de heilige erve, waarmede, gelijk ieder verstaat, de Kerk des Heeren werdt bedoeld, is niet zonder grond. Men hoort toch tegenwoordig de meest eigenaardige beweringen. De een redeneert, nu het vrouwen-stemrecht eenmaal in den Staat is ingevoerd en bij de wet vastgelegd; nu de Gereformeerde gezindheid in haar meerderheid de vrouw naar de stembus heeft gewezen, nu ligt het van zelf in de lijn, dat de vrouw ook haar stem in de Kerk mag en moet uitbrengen. De ander betoogt: „neen, de vrouw mag in den Staat niet stemmen, maar wel in de kerk”. Een derde zegt, de vrouw mag noch in den Staat, noch in de kerk stemmen En de laatste gedachte: de vrouw ma wel in den Staat stemmen, doch alleen bij noodstand, niet naar het beginsel, en waar zulk een noodstand op de heilige erve ten eenenmale ontbreekt, kan mitsdien van het stemrecht der vrouw in de kerk nimmer sprake zijn. Laat ik reeds dadelijk zeggen dat ik mij bij deze laatste gedachte het beste kan vinden. De anti-revolutionair moet krachtens zijn beginsel het vrouwen stemrecht in den Staat wraken. Art. 11 van het program der Anti-Revolutionaire partij laat hier geen onzeker geluid hooren. En het verheugde mg dan ook, dat onze Synode niet het staatkundig vrouwenstemrecht heeft goedgekeurd, maar dat er veeleer een strooming in den boezem der Synode was om, ware het mogelijk, stapper te doen het weg te krijgen.
Ieder zal moeten toestemmen, dat her vrouwenstemrecht niet uit den wortel der Gereformeerde belijdenis is opgekomen maar dat die roep het eerst is gehoore in de dagen der Fransche Revolutie. De revolutie heeft tot devies: „noch God noch meester”. Alleen de volkswil praedomineert. Een overheid bij de gratie Gods zooals de Heilige Schrift leert, is de bespotting zelf voor de Girondijnen en Jacobijnen. Het volk, het volk alleen, wal souverein. Naar heilige beginselen, naar Gods ordinantiën werd niet gevraagd. Niet uit God, maar uit het volk sproot het gezag in den staat voort. Totdat souvereine volk behoort niet alleen de man, maar ook de vreuw, en wanneer het nu in den staat alleen op den wil van den mensch aankomt, dan is de wil van de vrouw even zooveel waard als die van den man. Uit dit revolutionair beginsel der volkssouvereiniteit, uit deze menschvergoding is toen het staatkundig vrouwenkiesrecht opgekomen.
En nu hoort men zoo ongeveer ook redeneeren door de voorstanders van het vrouwenkiesrecht in de kerk. De verkiezing geschiedt door de gemeente, tot de gemeente behooren de vrouwen zoowel als de mannen, conclusie — het kerkelijk vrouwenstemrecht gewettigd. Precies als de revolutiemannen — de souvereiniteit berust bij 't volk, tot het volk behooren vrouwen en mannen — conclusie: het staatkundig vrouwenstemrecht is gewettigd.
Men zou kunnen tegenwerpen: maar deze redeneering snijdt geen hout, want Staat en kerk zijn van elkander onderscheiden. Goed — daarover een volgenden keer.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Van verre en van nabij (XIV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1922

De Wekker | 4 Pagina's