Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van verre en van nabij (XIX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van verre en van nabij (XIX)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een herlevend Judaïsme. Wanneer wij zien, hoe de Heere Jezus stond tegenover die Joodsche nationale verwachting, dan blijft er geen twijfel over, of do komst van het Koninkrijk der hemelen heeft geen direct verband met Israels herstel. De houding van Christus in dezen is voor ons van beslissende beteekenis. Wanneer men van zekere zijde met zoo hoogen nadruk erop wijst, hoe toch mede door de wereldgebeurtenissen de trek dar Joden naar Palestina levendiger is geworden, hoe reeds duizenden Joden in Palestina zijn en hoe de Oostersche kwestie naar een oplossing vraagt en de Joden daarin een grooten rol zullen spelen, dan heeft zulk een heenwijzing toch niet zooveel zin, als dat wij het oor aan Christus' uitspraken geven.
Juist dat met zooveel nadruk wijzen op de Zionistische beweging en op de politieke combinaties onder de volken in verband met het Joodsche vraagstuk, heft voor den ernstigen Schriftonderzoeker juist waarschuwend den vinger omhoog. Immers wie hier aan al deze Joodsche aspiratiën voet geeft, is op weg heel het karakter van het genadeverbond te veruitwendigen en de geestelijke diepte van de Nieuw Testamentische bedeeling te miskennen en tevens den Persoon en het Borgwerk van den Middelaar te verdonkeren.
Wanneer wij de beteekenis van het verbond der genade wèl verstaan, dan leeren wij ook dit, dat het wonen van het volk der Joden in het land van Kanaän mede behoorde tot de schaduwen der oude Bedeeling. Het aardsche Kanaän is niet de rust, maar het behoort slechts tot de tijdelijke zegeningen, waarin de Joden onder het Oude Verbond deelden. De Joden moesten leeren, dat de wezenlijke heilsgoederen des genadeverbonds niet waren een nationaal bezit, maar een geestelijke rijkdom. Vandaar dat het groote gemis, wat in het Boek van Jozus tot de kinderen van Ruben en Gad gezegd wordt, was: „Gij hebt geen deel aan den Heere.” En dat niet de vleeschelijk aardschgezinde verwachting de teedere kinderen Gods onder de Oude Bedeeling hebben geroerd, maar dat het geestelijk heil hun boven alles ging, bleek wel, toen Jeruzalem verwoest was en de Joden naar Babel waren weggevoerd. Dan hoort ge Jeremia nog zingen „De Heere is mijn doel, zegt mijne ziel, daarom zal ik op Hem hopen.” Dat is het wezenlijke element van het verbond, 't geen onder de Nieuwe Bedeeling te duidelijker moet spreken en dat te veel wordt weggedoezeld, wanneer Christenen de nationale trots der Joden nog aanwakkeren door hun blijde vooruitzichten op het wonen in Palestina te openen. Dat is niet alleen een terugkeeren naar het Oude Testament, maar dat is zelfs een misverstaan van de Oud Testamentische Bedeeling, wier kern, wier levensinhoud bestond uit geestelijke heilgoederen. Maar soms krijgt men den indruk, dat zelfs onder Christenen er nog zijn, die een deksel op hun aangezicht hebben bij het lezen des Ouden Testaments en die de schaduw voor het wezen aanzien.
Het is dan ook opmerkelijk, dat Jezus altijd de geestelijke diepte des genadeverbonds heeft gehandhaafd tegenover zoovelen, die altijd uitwendige zegeningen als het hoogste opwogen. De tijdgenooten van den Heiland mogen een aardsch Koninkrijk zich droomen en de Joden weer zien als zelfstandig volk in Palestina, Jezus trachtte hen van dat naïef Joodsch standpunt af te brengen. De Heiland nam het toekomstig Koninkrijk gansch anders op dan zijn tijdgenooten. Hij verstond door dat Koninkrijk niet een politieke reconstructie van het volk der Joden, maar hij liet het zien als een geestelijke heerschappij, als een Koninkrijk, dat binnen in ons is. Jezus was geen kind van Zijn tijd, maar Hij ging integendeel regelrecht tegen Zijn tijd in en schreef met vlammend schrift aan den ingang van Zijn Koninkrijk, dat geen afstamming uit Abraham, maar alleen wedergeboorte uit water en geest den toegang tot dat Koninkrijk ontsloot. En wanneer Zijn jongeren op den Hemelvaartsdag vragen naar dat Joodsche Koninkrijk, dan heeft de Heiland niet hun verwachting gestijfd gelijk sommigen, die Chiliastische neigingen kennen, beweren, maar integendeel hun heel wat anders willen leeren.
Jezus beantwoordt deze vraag naar het Joodsche Koninkrijk op tweëerlei wijze, negatief, door hun te zeggen, dat het niet betaamde om naar den tijd te vorschen, die alleen op de klok van Gods raad is aangewezen; positief, door hun te te zeggen, wat voor Koninkrijk het is, waartoe hij hen heeft geroepen. (Hand 1:8). Dat Koninkrijk is niet het Joodsche, waarvan de discipelen spraken (Hand. 1:6) maar het zou zijn een geestelijk Koninkrijk en van daar spreekt Hij van den Heiligen Geest, die uitgestort zal worden en van een Koninkrijk, dat zijn grenzen niet vindt bij een bepaald volk, maar gewaagt van Judea en Samaria (vers 8), d.i.: van Joden en Heidenen saam. En wanneer wij hiernaast leggen de uitspraken van den Apostel Paulus, dat niet de kinderen des vleesches, maar de kinderen der beloftenis voor het zaad worden gerekend, en dat niet hij een Jood is, die het in het open baar is, maar die is een Jood, die het in het verborgene is en de besnijdenis des harter deelachtig is, dan meen ik niet te veel te zeggen, dat heel die vleeschelijke verwachting van der Joden nationaal herstel, ook door sommige Christenen gehuldigd, eerder de waarachtige bekeering der Joden in den weg staat, dan dat het daaraan bevorderlijk zou kunnen zijn en een wezenlijk element in de ontwikkelingsgang van het Koninkrijk der hemelen zou wezen.
Zeker, ook voor het Jodendom is er nog een heerlijke toekomst weggelegd. Gelijk eenmaal het Jodendom den volken ten zegen is geweest, zoo zullen de volken het Jodendom weer ten zegen worden gesteld. De komst van Christus is tot verlichting der Heidenen, maar ook tot heerlijkheid van Zijn volk Israël. Maar dat zalig worden hangt niet samen met den terugkeer naar Palestina, met de herstelling van den Joodschen Staat. Paulus rept er met geen woord van in Rom. 11:25, maar zij zullen zalig worden op dezelfde wijze, (hoetoos staat er in 't Grieksch), als de Heidenen, d.i. naar Gods vrijmachtige verkiezing.
God heeft Zijn volk ook onder de Joden.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 oktober 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Van verre en van nabij (XIX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 oktober 1922

De Wekker | 4 Pagina's