Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ambt der ouderlingen I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ambt der ouderlingen I

Art. 23 D.K.O.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 23 wijst op het ambt der ouderlingen. Het woord „ambt” beteekent hier taak, en geeft dus te kennen, wat het werk is der onderlingen. Die taak wordt in Art. 23 aldus omschreven:
„Der Ouderlingen ambt is, behalve hetgeen boven in Art. 16 gezegd is hun met de Dienaren des Woords gemeen te zijn, opzicht te hebben, dat de Dienaren, mitsgaders hunne andere medehelpers en diakenen hun ambt getrouwelijk bedienen, en de huisbezoeking te doen, naar dat de gelegenheid des tijds en der plaatse, tot stichting der gemeente, zoo voor als na het Avondmaal, kan lijden, om bijzonder de lidmaten der gemeente te troosten en te onderwijzen en ook anderen tot de Christelijke religie te vermanen.”
Uit dit artikel blijkt, dat de taak der ouderlingen drievoudig is. Ten eerste is hun taak datgene, wat reeds in Art. 16 D.K.O. is gezegd als het werk van de Dienaren des Woords, n.l. de kerkelijke tucht uit te oefenen, en te bezorgen, dat alles eerlijk en met orde geschiede, (zie het slot van Art. 16 D.K.O.). Ten tweede is hun taak: opzicht hebben over de Dienaren, hunne medehelpers en de diakenen. Ten derde: het huisbezoek zoo voor als na het Avondmaal. Het eerste gedeelte van hun taak is dus de tucht en de kerkregeering.
Deze is volgens Art. 23 hun gemeen met de Dienaren des Woords. Dit wil echter niet zeggen, dat het tweede en derde gedeelte van de taak der ouderlingen niet behoort tot dat der Dienaren, want de leeraars zijn tevens ouderlingen, zoodat zij als medeouderlingen alles moeten verrichten wat tot de taak der regeerouderlingen behoort. Maar de regeerouderlingen zijn geen Dienaren des Woords en daarom wordt in Art. 16 eerst gezegd, wat alleen tot het werk des leeraars behoort en dan aan het slot, wat de leeraars met de regeerouderlingen hebben te doen, n.l. regeering der gemeente en uitoefening der kerkelijke tucht. Waar nu Art. 23 op dit slot van Art. 16 terugwijst, moet het er speciaal op wijzen, dat dit werk der ouderlingen mede het werk is der Dienaren, maar dit geschiedt niet om het overige deel der taak aan de Dienaren te onttrekken, omdat, gelijk wij reeds zeiden, ook de leeraren ouderlingen der gemeente zijn.
Wat nu het uitoefenen der kerkelijke tucht betreft, deze wordt in het vierde gedeelte der kerkorde Art. 71 tot 86 zeer breedvoerig behandeld, zoodat wij deze later bij die artikelen bespreken kunnen, en wat de regeering aangaat, deze bestaat in het bezorgen, dat alles eerlijk en met orde geschiedt, zooals Paulus zegt in 1 Cor. 14:40 dat „alle dingen eerlijk en met orde geschieden” moeten. Deze taak van toezicht en regeering van de gemeente ligt reeds opgesloten in den naam der ouderlingen, die in de Heilige Schrift „Opzieners” der gemeente worden genoemd en dus over de geheele gemeente toezicht moeten houden. Ook wijst Petrus op die taak, als hij in zijn eersten brief, hoofdstuk 5:1-3 zegt, dat de ouderlingen hun eigen huis wèl moeten kunnen regeeren, daar zij anders voor de gemeente Gods geen zorg kunnen dragen. Deze regeertaak der ouderlingen is van een bijzonder karakter. Wij hebben een Overheid, die de taak heeft ons vaderland te regeeren. Zij is eene dienaresse Gods en heeft dus in den naam van God het bestuur uit te oefenen. Doch zij doet dit als dienares van Hem, die als Schepper en Onderhouder der wereld haar die taak toebetrouwde. Voor die taak is haar het zwaard verleend, zij heeft macht en gezag ontvangen en kan de onderdanen dwingen met wereldsche macht om haar gehoorzaam te zijn. Zij kan boete, gevangenisstraf, ja zelfs de doodstraf opleggen aan den ongehoorzame, die de overheid weerstreeft. Zij draagt het zwaard niet te vergeefs.
Zoo echter staat het niet met de regeersmacht der ouderlingen. Deze wortelt niet in God als Schepper, maar in den Heere Jezus als Koning Zijner kerk. Zij gaat niet over het natuurlijk leven der onderdanen, maar over het geestelijk leven der gemeente. Zij heeft geen taak om toe te zien, dat alles eerlijk en ordelijk toega in de maatschappij, maar in de kerk des Heeren. Daarom is de regeertaak der ouderlingen van een ander karakter dan dat der Overheid. De ouderlingen regeeren niet met het natuurlijk zwaard, maar met het geestelijk zwaard, hetwelk is Gods Woord. Zij leggen geen straf op aan de ongehoorzamen in de gemeente, maar komen met geestelijke middelen om genezing aan te brengen, opdat de zondaars tot boetvaardigheid komen en hunne zielen genezen worden van het kwaad. Hun regeermacht is geen heerschen over het erfdeel des Heeren, maar een werken aan de volmaking der heiligen en de opbouwing des lichaams van Christus.

Apeld.(Apeldoorn), De Br.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1923

De Wekker | 4 Pagina's

Het ambt der ouderlingen I

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1923

De Wekker | 4 Pagina's