Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

God is geopenbaard in het vleesch!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

God is geopenbaard in het vleesch!

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijnen schouder; en men noemt Zijnen naam, Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid. Vredevorst.” Jes. 9:5.

Wij mochten Kerstfeest vieren! In den geest werden wij ruim negentien eeuwen terruggeleid naar de volheid des tijds, toen het den Vader behaagde Zijnen Zoon te zenden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet. Naar Bethlehem werden wij gevoerd, Davids geboortestad, geboortestad ook van den meerdere, den Heere van David. Beteekent de naam dier plaats: broodhuis, het Brood des levens is in haar verschenen. Begeerde David eens eene verfrisschende teug uit Bethlehems bornput, het Water des levens is aldaar geworden.
In de kribbe lag het Kindeke!
Wie is het?
Meer dan 700 jaren voor Zijne geboorte werd het antwoord gegeven door den mond der profetie. Wat zegt dat antwoord ons aangaande den Persoon, de Waardigheid en den Naam van dat Kindeke?
Al dadelijk valt ons op het onderscheid, hier gemaakt tusschen Kind en Zoon. „Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven”. Kind van Maria, Zoon van God, Kind naar Zijne menschelijke, Zoon naar Zijne goddelijke natuur. Als Kind is Hij geboren uit de maagd Maria, als Zoon is Hij gegeven door den Vader, als Zoon door eeuwige generatie eens Wezens met den Vader en den Geest. Zoo is Hij God en mensch in de eenigheid Zijns Persoons. Als zoodanig kan Hij zijn en is Hij de Middelaar Gods en der menschen, de mensch Christus Jezus, in staat om volledig te voldoen aan de volle gerechtigheid Gods, in staat om den zondaar te schenken genade voor genade.
Hij, de eeuwige Zoon des eeuwigen Vaders, moest mensch worden, de menschelijke natuur aannemen, om in die natuur te dragen den toorn Gods, om in die natuur alle gerechtigheid te vervullen. Zonder deze beide kan er niet zijn een herstel in de Godsgemeenschap voor den gevallen mensch. De krenking van het recht Gods moest door een volkomen rechtsherstel vergoed worden. En daartoe moest de Zoon mensch zijn, uit hetzelfde, niet uit een ander geslacht dan dat van Adam. Geen nieuwe schepping dus in de vleeschwording des Woords, maar eene geboorte. Een ingaan in „de benedenste deelen der aarde.” Uit Maria's schoot, den broederen in alles gelijk. In alles? Wel in de natuur, doch zonder zonde, heilig, rein, onnoozel, zonder eenige overtreding, zonder smet. „Het heilige, dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden,” sprak de Engel tot Maria. Zoo moest dan ook het kind van Maria de Zoon van God zijn. Wie zal een reine geven uit eene onreine? Maria is niet de onbevlekte, waarvoor Rome haar houdt. Haar lofzang spreekt anders, als zij haar Kind haar Zaligmaker spreekt. Zoo is dan Jezus ook niet rein als Maria's kind, Hij is het door de overschaduwing des Geestes, Hij is het als Zoon van God, die wel een verzwakte, onder de vrucht der zonde lijdende, menschelijke natuur kon aannemen, doch geen zondige.
Naar dien Reine en Heilige heeft de Kerk des Heeren uitgezien als naar het Hoofd. Gevallen in den eersten Adam is er slechts opstanding mogelijk in den tweeden. Hij is dan ook het einde der wet, n.l, haar Vervuller. In Hem vindt de Kerk èn hare kennis èn hare gerechtigheid èn hare heiligheid. Met Zijne komst breekt dan ook voor haar aan het tijdvak van ontheven zijn aan de ceremonieele wetten, om in Hem den Heere te dienen in geest en in waarheid.
Een kind is ons geboren, een Zoon ons gegeven!
Welk eene genade Gods, welk eene diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods.
Door den mensch voor den mensch verloren!
Door den mensch, het Kind, de Zoon, voor den mensch behouden!
Teer, als een kindeke, zien wij Hem nederleggen in de kribbe, Hem, God en mensch in de eenigheid Zijns Persoons. Armelijk is de omgeving, te gering naar menschen schatting. Toch zegt de Profeet : „de heerschappij is op Zijnen schouder.” Waar is dan het teeken Zijner waardigheid? Het wordt gemist. Waar is de koninklijke luister? Ze wordt niet gezien! Zie slechts rond. Een stal, geen paleis, is de plaats, waar Hij geboren wordt. Een kribbe, zeker door de zorgen van Maria zoo goed en zoo zacht mogelijk ingericht. maar een kribbe — geen leger dat de kenteekenen draagt van den glans eener koninklijke afkomst, nog minder van de aanwezigheid van koninklijke macht. Hier is armoede, zwakheid.
En toch — een Konings-Kind en een Konings-Zoon.
Een Konings-Kind. In de kribbe ligt Hij, die het rijsje is uit den afgehouwen tronk van Isaï, de scheut uit zijne wortelen. Gering en niet geacht en toch van koninklijk bloed, uit het stamhuis, dat, hoewel in vernedering, de belofte van het eeuwig koningschap heeft.
Een Konings-Zoon. In de kribbe ligt de Zoon des Vaders, Koning der koningen en Heere der heeren. Hij is het, als gij vraagt naar Zijne heerschappij, door Wien de koningen regeeren en de vorsten gerechtigheid stellen. Door Hem regeert een Herodes, door Hem een Augustus, door Hem, mede-Schepper van hemel en aarde.
„De heerschappij is op Zijnen schouder” Hij is de beloofde Koning over Zijn volk, gekomen om hen te rukken uit de banden der ellende, waarmede zij gebonden zijn, om hen te redden uit de omknelling des doods.
Nu zint het oppervlakkig menschenoog die heerschappij nog niet, Israël zal zijnen Koning verwerpen, maar 't oog des geloofs zal Zijne heerlijkheid aanschouwen en eenmaal zal alle oog Hem zien en alle knie voor Hem zich buigen en alle tong Zijne heerlijkheid uitroepen!
Nu, in den staat der vernedering, is Hij zonder gedaante of heerlijkheid, om in die gestalte te strijden en te lijden en te overwinnen, voor Zijn volk, straks, in den staat der verhooging, wordt Hij gekend als de overwinnaar van dood en graf, van satan en hel, en troont Hij, verhoogd, in 's Vaders troon, om onder Zijn regiment Zijne kerk te vergaderen, opdat zij eenmaal met Hem heersche.
De kroon, door de zonde verloren, wordt door Hem weder verworven, opdat zij eeuwig den naar Gods beeld geschapen mensch siere.
Zal dat Kindeke op den achtsten dag bij de besnijdenis den naam Jezus ontvangen, omdat Hij Zijn volk zalig maken zal van hunne zonden, de profeet kent Hem onder des Geestes leiding nog andere namen toe, die Hem teekenen in Zijnen arbeid, als hij zegt: „Men noemt Zijnen naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.
Wij gevoelen dat de naam hier het wezen dekt en dus niet louter dient tot onderscheiding. Wat drukken dan deze namen uit? 
Wonderlijk! Als Manoach, Simsons vader, den Engel des Heeren vraagt naar Zijnen naam, dan antwoordt Deze: „ Waarom vraagt gij dus naar Mijnen naam? Die is toch wonderlijk.” De Engel des verbonds. de manifestatie van den tweeden Persoon in het goddelijke wezen, is het, met wien wij hier te doen hebben. Wonderlijk! Dat is geheel het wezen Gods, ondoorgrondelijk in Zijn zijn, onnaspeurlijk in Zijne wegen en Zijne handelingen. „God is groot en wij begrijpen het niet!” En als dan die tweede Persoon in het vleesch verschijnt, kunnen wij Hem dan doorgronden en begrijpen. Wonderlijk is zijne menschwording; wonderlijk die vereeniging van goddelijke en menschelijke natuur. Wonderlijk Zijn weg en werk door de diepte en den dood tot leven en heerlijkheid. Wonderlijk, Dienstknecht en Heere, Schepper en Schepsel, Priester en Lam, zonder heerlijkheid en toch Koning, Vorst des levens en toch stervende, Zoon des Vaders en toch verlaten van God. Laat ons ophouden met te trachten dien Heerlijke te ontleden om Hem te begrijpen! God geve ons Hem te aanbidden en in Hem te gelooven.
Raad! Bij Mij is raad, zoo spreekt Hij. Al de schatten der wijsheid en der kennis zijn verborgen in Hem. Raad geeft Hij allen, die tot Hem om raad komen. Hij is de raad voor een verbroken hart en een verslagen geest; Hij is de raad voor gevangenen en gebondenen, Hij, die de Weg, de Waarheid, het leven is. O, dat wij onze wijsheid mochten verliezen, opdat Hij die zijn mocht voor ons.
Sterke God! Welk een werk voor dat Kindeke! Den satan bestrijden en overwinnen, de wereld, den dood! Hoe de mensch ook stoft op zijne kracht en wijsheid en invloed, hij moet onderliggen in den strijd! Zal 't ook zoo zijn met het kind van Maria? Geenszins, de Sterke God zal overwinnen, Hij zal den kop der slang vertreden, triumfantelijk verrijzen uit den dood. Zijn woord zal zijn tot de Zijnen: „Hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.” Geen ding Hem te wonderlijk! Geen ding Hem te groot! Het onmogelijke werk van de verlossing des zondaars is mogelijk en zeker in Zijne hand en niettegenstaande allen tegenstand van beneden, van rondom, van binnen uit, het welbehagen des Heeren zal Hij volbrengen. Al de gegevenen des Vaders zullen door Zijne goddelijke sterkte verlost worden uit de macht des sterken, en wat list en geweld deze ook zal oefenen om zijne vaten te behouden, zij zullen des Heeren zijn. Is die Sterke God onze toevlucht en sterkte wel?
Vader der eeuwigheid! Naar 't Hebreeuwsch spraakgebruik geeft deze naam te kennen, dat Hij eeuwig is. Eeuwig, dat wil dus zeggen, dat Hij het leven heeft In Zichzelven. Als zoodanig is Hij de genoegzaam kapitaalkrachtige Borg in hetgeen Hij bij den Vader te doen heeft voor de Zijnen. Van Bethlehem moeten wij terug zien naar de eeuwigheid, gelijk die, naar onze voorstelling, achter ons ligt en dan is daar de Borg, vóór de wereld er is, vóór de zoude er is. Hij de eeuwige kan zijn Degene, in Wien de Vader verkiest, in Wien geheel bet welbehagen Gods zich verwerkelijkt ook in den tijd. Een eeuwige Verlosser kan alleen van eeuwig straflijden bevrijden en eeuwig leven schenken.
Vredevorst! De Engelen in Efrata's veld zongen: Vrede op aarde. Hij die die vrede is, ligt in Bethlehems kribbe. Hij heeft Zich van eeuwigheid verbonden, om den vrede tusschen God en den mensch te herstellen en in Hem kan God vrede hebben met den mensch en de mensch vrede met God! Hoe missen wij dien! Gevallen in ons bondshoofd Adam zijn wij twistende met onzen Maker, staan wij op tegen Hem en maken de verwijdering hoe langer hoe grooter. En nu is Christus de Vredevorst, omdat Hij door Zijn „zich vorstelijk gedragen met God en de menschen” de scheiding heeft weggenomen. Zalig, wie in en door Hem tot God mag gaan. Hij zal smaken dien vrede, die alle verstand te boven gaat. Hij zal eenmaal in ongestoorden eeuwigen vrede met Zijnen God en Vader weer mogen verkeeren.
Wij mochten Kerstfeest vieren!
Hebben wij meer gezien dan armoede, dan eenvoud; meer gehoord dan de engelen?
Hebben wij door de doeken henen den Christus aanschouwd en Zijne namen gelezen?
Zalig, als wij in aanbidding mogen getuigen:

Dat Kind is mijn vleesch!
Die Zoon is mijn God!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1923

De Wekker | 4 Pagina's

God is geopenbaard in het vleesch!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1923

De Wekker | 4 Pagina's