Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lijden en Heerlijkheid (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lijden en Heerlijkheid (III)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want ik hond het daarover, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waardeeren tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden.Rom. 8:18.

„De heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden”.
Wie zal haar teekenen?
Wie is het, die de volmaaktheid dier heerlijkheid zal uitspreken?
Ook hierop kan toegepast worden: „Wat geest zoo vlug, wat tong zoo welbespraakt.”
Menschelijke taal schiet te kort om de heerlijkheid des hemels te teekenen.
Maar, om die heerlijkheid gaat het niet. De lijnen- en kleurenschoonheid van het paleis des grooten Konings maakt de heerlijkheid niet, hier bedoeld. Zij is de omgeving voor die heerlijkheid, vormt het milieu, waarin die heerlijkheid wordt genoten.
Juist omdat de schoonheid des hemels volmaakt is en wie de zaligheid beërft evenzeer volmaakt is, zal de schoonheid des hemels in den hemel de aandacht niet bezig houden. De eene volmaaktheid is met de andere in volkomen overeenstemming. Geen pracht- en schitteringoverlading zal hinderen kunnen, evenmin als gebrek aan iets in de omgeving, waardoor eene stuiting zou worden gevoeld. Kleur en lijn verheerlijken in den hemel niet zichzelf naar God. En zoo zal het ook zijn met de hemelsche klanken. Volmaakt voor volmaakten, zullen zij daar niet gehoord worden om zichzelf maar om Hem, die er in verheerlijkt wordt. A zoo zal de schoonheid des hemels waardeering vinden, maar in die schoonheid zelf ligt de zaligheid en heerlijkheid niet Die schoonheid zal bijdragen tot de heerlijkheid, omdat zij den hemel doet zijn de plaats, waar het volkomen zich thuis-gevoelen voor de gezaligden mogelijk is.
Wat is een schitterende hemel evenwel zonder God en Christus?
Wat is een hemel met hot volmaakste gezang zonder Hem, die alles in allen is?
Wanneer na langen tijd van zwerven het kind de ouderlijke woning binnentreedt, dan kan bet zijn. dat hij alles nog vindt, gelijk hg het verliet. Er is geene verandering gekomen in de inrichting en meubileering des huizes; dezelfde meubelen vullen de kamers, de ramen zijn op dezelfde wijze gestoffeerd, dezelfde schilderijen sieren den wand. Is dit alles nu genoeg voor den weergekeerde? Als hij zich neerzet, is er niets, dat hem afleidt of stuit. Maar als vaders stoel onbezet blijft en moeders plaats ledig, wat dan? Hij zal zich in de hem toch zoo vertrouwde omgeving niet thuis gevoelen. Liever alles anders, dan die plaatsen onbezet. Dan spreekt de omgeving wel van degenen, wier blik hem boven alles gaat, maar zij zelf ontbreken. Zal zijn hart dan voldoening vinden in hetgeen hem omringt?
En zou dan de heerlijkheid des hemels Gods kind wel kunnen bevredigen?

Gelijk het met het lijden is, is het ook met de heerlijkheid.
Zie het 17de vers: Zoo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.
De heerlijkheid van Christus’ leden is de heerlijkheid van het Hoofd.
De apostel haalt in 1 Tim. 3:16 waarschijnlijk de woorden aan een lied der eerste Christenen aan, als hij zegt: God is geopenbaard in het vleescb, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de Engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. Beginnende met de vleesch wording en gaande over Golgotha en door Jozefs hof eindigt dit lied in den hemel.
Christus is opgenomen in heerlijkheid. De Vader heeft Hem. die volkomen Zijnen wil volbracht en Zijn welbehagen vervulde, verheerlijkt met de heerlijkheid, die hij bij den Vader had, eer de wereld was.

In Zijne eeuwige, goddelijke heerlijkheid zetelt de Zoon in den troon des Vaders. Moest er scheiding komen, omdat die Zoon Zich als Borg heeft gegeven voor Zijns volks ongerechtigheid, zoo, dat de Zoon aan bet bout des kruises moest uitschreien: „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten”, waar zijn offer volkomen beantwoordde aan den eisch der gerechtigheid Gods, is Hij door den Vader opgewekt ten derden dage en gezet aan Zijn rechterhand in de hemelen.
Da schoot Zijns Vader was het tehuis van den Zone Gods.
Vergeten wij dat niet, als wij aan Zijne vernedering denken !
Vatten wij het wel in het oog als wij spreken over Zijne heerlijkheid!
De verhooging van Jozef is geschikt beeld voor de verhooging van den Christus, maar in dit opzicht zinkt het beeld voor de werkelijkheid weg.
In den Christus heeft ook de menschelijke natuur haar tehuis weer verkregen.
Want niet buiten, tegenover God maar in Hem, in Zijne gemeenschap is het ware leven der menschelijke natuur.
In het geloof in de heilige, mystieke eenheid der geloovigen met Christus spreekt Paulus uit, dat wij ons vleesch en bloed, d.i. onze menschelijke natuur, in den hemel hebben, dat wij met Hem gezet zijn in de hemelen, dat wij daar onzen wandel hebben.
Gelijk nu Christus is opgenomen in heerlijkheid, zoo zullen ook al de Zijnen in heerlijkheid worden opgenomen. Zij zullen Zijne heerlijkheid deelachtig worden, met Hem zitten in Zijnen troon.
Om met Hem te heerschen! Ja, doch nog meer.
Om met Hem geëerd te worden door heel de vernieuwde schepping ! Ja, doch meer.
Om met God te zijn ! Eeuwig mot Hem te verkeeren. Thuis zijn, aangrijpende gedachte, thuis bij den Vader, onzen Vader. Volkomen in vrede in Zijne gemeenschap !
Reeds hier, in het land der vreemdelingschap, tast het geloof iets van die heerlijkheid en het zegt met Asaf:

„Het is mij goed, mijn zaligst lot,
Nabij te wezen bij mijn God.”

En de hope grijpt vooruit, terwijl de liefde opspringt van vreugde,

„Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt !)
Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
Verzadigd met Uw godlijk beeld.”

Is het lijden wel te waardeeren tegen de heerlijkheid?
Hoe lang het leven aan deze zijde des grafs ook zij voor Gods kinderen, toch is het maar een spanne tijds. Een spanne tijds ook de duur van het lijden.
Daarbij komt, dat het niet is een ongemengd lijden. Onder zulk een lijden zouden wij moeten bezwijken. Door Christus is dat gedragen aan Golgotba’s kruis.
Maar te midden van het lijden Zijner kinderen reikt God hun den beker der vertroosting; ervaren zij de nabijheid van bunnen Heiland, die het gezegd heeft, dat Hij bij en met hen zal zijn alle de dagen, tot aan de voleinding der wereld; ondersteunt ben de Trooster, die bun gegeven is, de Heilige Geest.
Maar de heerlijkheid kent geen inmengselen om baar minder te maken. Zij zal zijn een voortgaan van heerlijkheid tot heerlijkheid tot in alle eeuwigheid.
Hoe staat het met ons?
Kennen wij het tijden met Christus?
Dikwijls is er ook bij den oprechte een ontloopen van dat lijden. Wij willen er niet aan. Valsche schaamte en menschenvrees zetten ons wel eens naast het belijden, om niet in lijden te komen. God geve ons getrouwheid om èn onze zouden in dezen voor Zijn aangezicht te beladen èn uit te komen voor de genade, die wij door genade hebben loeren kennen. In de verloochening van ’s Heeren Naam en zaak ligt geen vrede voor onze ziel. Aan het uitkomen daarvoor is mogelijk lijden verbonden, maar een Iijden cm ’s Heeren wil zal onze ziel in den bittersten nood de blijdschap doen smaken van ’s Heeren ontferming. Schamen wij ons dan het Evangelie van Jezus Christus niet, een iegelijk in de omgeving, waarin God ons geplaatst heeft.
Kennen wij het lijden niet, wij zullen ook niet verheerlijkt worden. De verheerlijking wordt niet door het lijden verdiend, maar zonder kruis geen kroon, zonder lijden geen heerlijkheid.
Mogelijk zoekt gij, mijn lezers! u zelf nog te behouden. Gods Geest ontdekke u aan het misleidende daarvan. Als gevallen schepsel, de heerlijkheid verworpen hebbende, is er geen behoud in ons en door ons zelf. Wie zichzelf zoekt te behouden, zal zichzelf verliezen, en dan voor eeuwig smarten moeten lijden in de hel. Satan, wereld, vleesch en bloed houden u het lijden met Christus voor als iets vreeselijks, iets dat niet te overkomen is. En gij luistert naar die stem. Geloof toch niet, dat gij op dien weg behoudenis vinden zult Het lijden met Christus moet dienen om het eeuwig lijden voor u te verbergen. Maar straks zal de waarheid onbedekt voor u staan. En dan zal bet eeuwige lijden nog verzwaard worden door de gedachte, dat gij om het tijdelijke, het voorbijgaande niet geacht hebt op de eeuwigheid. Bid den Heere nog om genade.
En gij, die Hem kennen moogt in Zijne dierbaarheid en die daarom naar Hem zoekt of Hem moogt omhelzen, houdt u niet vreemd over de hitte der verdrukking onder u. Zij komt u over om Christus wil. Hem hebben zij vervolgd en zoo ook wordt gij vervolgd.
Het zij u eene eere te lijden met Hem; uwe liefde ga er in op.
God zal eens alles heerlijk maken voor u, al uwe tranen zal Hij drogen en onder de schaduw Zijner vleugelen zal bet u eeuwig zalig zijn.
Met Christus verheerlijkt in ’s Vaders troon!
Voor eeuwig thuis!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Lijden en Heerlijkheid (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1924

De Wekker | 4 Pagina's