Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Wonder (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Wonder (III)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze critiek op de negatie van het wonder voortzettend, noemen we:
3. Als het ongeloof spreekt van natuurwetten, eilieve dan is daar geen grond voor, òf het eischt, consequent doorgeredeneerd een al wijs, almachtig God als Schepper.
Achter deze wereld vinden we de intelligentie (een werkzame wijsheid en verstandigheid); hoe kunnen we anders van orde, wetmatigheid, regel, kortom van „logos” spreken in deze wereld. Wij hebben er niets tegen, dat de atheïst gewaagt van natuurwetten. Alleen hebben we er tegen, dat hij de onlogische dwaasheid begaat, nu het Godsbestaan te ontkennen. Of gelooft hij nu werkelijk, dat zulk een wetmatig samenstel als deze wereld is, product van toeval is? Of is die natuur zelve de redelijke intelligente oorsprong van haar wetten P Maar dan kan zij ook wel andere dingen doen dan die mot de ons bekende wetten overeenkomstig zijn. Kortom „natuurwetten” wijzen terug op een God; en is er een God, dan is de mogelijkheid der wonderen gegeven. Al zou die God de natuur zijn, dan hoort men de atheïst van.… natuurwonderen spreken. — Neen, nergens is meer en beter basis, feitelijk ook de éénige, voor natuurwetten, dan bij het Christelijk theïsme; maar daarmede dan ook voor het bestaan van het wonder. —
4. Indien er werkelijk een ernstig volgehouden beroep op de wetten der natuur is c. s., en men belijdt alleen dáárin te gelooven, gewis dan is er toch eigenlijk niet héél veel vast te houden. Want die natuurwetten, och arme! Een zeker natuurvorscher van naam heeft eens gezegd: „natuurwetenschappelijke waarheden hebben hoogstens een levensduur van 30 jaar.” 't Is misschien wat sterk gesproken. Maar zeker mag gezegd, dat in elk geval de laatste 100 jaren zoo goed als geen aangenomen natuurwetten onveranderd zijn gebleven. M. a. w, die „natuurwetten” staan bij de z. g. n. wetenschap niet zoo vast, als men u voorgeeft. Men kent n.l. den aard der objectieve natuurwetten nog niet eens goed. Toch wil men in naam der zelve het wonder ontkennen. Thans zal Einstein u loeren, dat alles relatief (betrekkelijk is. Dus deze zijn leer dan ook weêr! Dit alles geeft al meer opening voor een plaats aan het wonder. Als men dat nu maar verstaat!
5. Onbegrijpelijk en onverklaarbaar is het wonder, en daarom verwerpt men het, maar dit is geen wetenschappelijke wijze van doen. Bedenke men liever wat de Fransche wijsgeerige apologeet Brunetière destijds heeft gezegd: wij verklaren, zegt hij, dagelijks dinges, die we weinig verstaan, door dingen, die we, in 't geheel niet verstaan; zoo den val der lichamen door de aantrekkingskracht, de verbindingen der lichamen door chemische verwantschap, de verschijnselen des levens door de eigenschappen der organische stof.” Tyndal, een groot natuuronderzoeker, die echter twijfelde aan Gods bestaan, zegt niettemin: „wanneer er een God is, dan is het duidelijk, dat Hij wonderen kan doen, maar de wetenschap strekt zich niet tot het wonder uit, omdat het, indien het bestaat, buiten haar gezichtskring ligt.” Ook dit woord is van hem: „Geen onbevoordeeld onderzoeker zal er de oogen voor sluiten, dat de geheele keten zijner onderzoekingen in werkelijkheid een keten van wonderen is, terwijl er zoogenaamde vrijdenkers zijn, die zich inbeelden met hun garenkluwen de onmetelijke diepten van 't heelal te kunnen peilen,” — J. Payot, een Fransen geleerde, riep moedeloos uit: „Mijn wetenschap verhindert mg niet, te belgden, dat mijne kennis der werkelijkheid absoluut geene is.” —
6. Te zeggen: ik verwerp het wonder, omdat het „strijdt”met de natuurwetten, — geeft getuigenis, dat men het wonder zelf al evenmin kent als de natuurwetten. Immers het vonder is veeleer op de lijn van de natuurwetten; er is zelfs analogie- (overeenstemmende gelijkenis); n.l. is dezen zin, dat het wonder niet maar (zij het met eerbied bedacht) een kunstjes-uitvoering is, maar het wonder bedoelt juist op de lijn van de natuur en haar weten, iets tot ons te zeggen; het is een teeken 't zij van gunst, 't zij van ongunst Gods; tot geloof, tot heilverzekering; — en daarom is het wonder als 't ware op de basis der natuur voorkomend. B.v. de bloeddroppels van Christus worden niet in edelgesteenten veranderd, enz.; dit zou men „mirakelen” noemen, Nu, van mirakelen spreken we hier niet. Die behooren thuis bij de wereldbeschouwing, waar men God en Christus (ik zeg het in allen eerbied) als 't ware laat goochelen. Maar we hebben het hier nu over wonderen. Dit is geen willekeurig handelen Gods; maar zij geschieden met een bepaald deel, naar wezenlijke principes (beginselen) volgens natuuranalogie (overeenkomst).
Laten we eens een oogenblik stil staan bij de genezing van den blindgeborene. Christus maakt hem ziende. Hier herstelt het wonder juist de natuurorde. En nu zou ik het, tegenover de heeren vrijdenkers enz. eens willen omkeeren. Gij materialisten, naturalisten enz., wat bazelt gij toch tegen dit wonder van herstelling; komaan, gij gelooft niet in het wonder van deze herstelling, maar hoe komt het dan volgens u, dat er.… blindgeborene zijn? De natuurorde en natuurwetten, waar gij zoo bij zweert, eischen een ziend mensch. Dat is de orde en wet der natuur, dat een mensch geboren wordt met ziende oogen. Als er nu iemand blind wordt geboren, is daar dan de natuurorde en wet niet verbroken? Dan zal 't zoo zoetjes aan een wonder worden, niet dat de man hersteld werd, maar dat hij .… blindgeboren werd.
7. Reeds repten we er boven van, dat de ongeloovige ook aan wonderen gelooft, aan de wonderen van zijn goden: de natuur, de evolutie enz. Gewis, om b.v. het ééne wonder der schepping te kunnen loochenen, neemt hg honderd andere dingen aan, die, nog wel op zijn denklijn minstens evenzeer wonderen kunnen heeten.
Dat er een eeuwige evolutie is; dat tijd en ruimte, zonder welke geen evolutie (ontwikkeling) kon bestaan, dus eeuwig zouden zijn; dat het bewuste uit het onbewuste is voortgekomen, het organische uit het anorganische, dat uit een waterspin een olifant zou ontwikkelen, al duurt die evolutie ook tien millioen jaren, dit alles en zooveel meer, in onbegrijpelijk, onverklaarbaar, ongelooflijk, wonderbaar is de hoogste mate, en de heeren wonderverwerpers.… nemen deze wonderen gaarne aan.

Arnhem. Wisse.
(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Het Wonder (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1924

De Wekker | 4 Pagina's