Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus - de Koning (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus - de Koning (I)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want daar zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en een scheut uit zijne wortelen zal vurcht voortbrengen,en op Hem zal de Geest des HEEREN rusten, de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreeze des Heeren;en Zijn rieken zal zijn in de vreeze des HEEREN, en Hij zal naar het gezicht Zijner oogen niet richten, Hij zal ook naar het gehoor Zijner ooren niet bestraffen,maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten, en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds, en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddelooze dooden;want gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn, ook zal de waarheid de gordel Zijner lendenen zijn. Jes. 11:1—5.

Met een overweldigende macht waren de Assyriërs gekomen van Nineve. Geen volk, geen sterkte, geen stad was bestand tegen het geweld van Salmanezers legerscharen. En zijn opvolger, Sanherib overtrof zijn voorganger nog in wreedheid en moed, in trotschheid en krijgskunde.
Als een geesel Gods waren zij gekomen, en het rijk der tien stammen, vermolmd door afgoderij, was gevallen onder de slagen. De heerlijkheid van Samaria was vergaan!
Doch verder reikte de heerschzucht van Assur's koning.
Jeruzalem, de stad Davlds, het heiligdom van Israël, moest zijne zijn. Daarom met een machtig leger opgetrokken tegen Hiskia, den man, die vertrouwt op zijnen God, machtig en ontzien onder de volkeren rondom.
De profeet Jesaja beschrijft ons Sanheribs tocht in het voorgaande hoofdstuk.
Steeds dichter nadert de veroveraar de heilige stad.
„Hij komt te Ajath, hij trekt door Migron, te Michmas legt hij zijn gereedschap af; zij trekken door den doorgang, te Geba houden zij hunne vernachting, Rama beeft, Gibea Sauls vlucht. Roep luide met uwe stem, gij dochter van Gallim; laat ze hooren tot Laïs toe, o ellendig Anathoth! Madmena vliedt weg, de inwoners van Gebim vluchten met hoopen. Nog een dag blijft hij te Nob; hij zal zijne hand bewegen tegen den berg der dochter Sions, den heuvel Jeruzalems.” (Hfdst. 10 . 28—32).
Zoo zal dan Jeruzalem vallen?
Neen, Hij, die Sanherib gebruikt als geesel om het afgeweken Israël te tuchtigen, Hij zal Assur in zijn overmoed treffen.
Als een woud, grootsch en geweldig als de cederenbosschen van den Libanon, omgeven de Assyriërs de heilige stad, maar zie, „de Heere HEERE der heerscharen zal met geweld de takken afkappen, en die hoog van gestalte zijn, zullen nedergehouwen worden, en de verhevenen zullen vernederd worden; en Hij zal met ijzer de verwarde struiken des wouds omhouwen, en de Libanon zal vallen door den Heerlijke”. (33 en 34).
Jesaja ziet dit in profetisch gezicht en wij weten, hoe de Engel des Heeren, toen de Assyriërs Jeruzalem belegerden, in één nacht des vijands macht heeft ontwricht en 185.000 man sloeg.
Welk eene verlossing!
Assur vernederd — Juda bewaard!
De Gode vijandige macht verslagen — het Bondsvolk bevrijd!

Het is eene eigenaardigheid in de profetie, dat het tijdelijke, het oogenblikkelijke basis wordt tot voorzegging van het toekomende. De bevrijding van Juda en Jeruzalem wordt, onder de leiding des Heiligen Geestes, aanleiding voor den profeet, om nog grooter heerlijkheid in de toekomst te voorspellen, dan de bevrijding van aardsch geweld aan Abrahams kroost kon schenken. Het is de voorzegging van de komst van Hem, die als Koning der koningen aan Zijn volk de ware verlossing, rust, zekerheid en vrede schenken zal.
Dit doet Jesaja in het elfde hoofdstuk zijner profetie. In de eerste vijf verzen van dit hoofdstuk teekent hij ons den komenden Koning in de nederheid van Zijn afkomst, in Zijne geschiktheid tot het koningsambt, en in Zijne rechtvaardigheid in de vervulling daarvan.
Vergeleek de Profeet de macht der Assyriërs bij een trotsch cederen woud, waar tevergeefs de storm zijne krachten aan beproeft, doch dat vallen moet voor veelvuldige bijlslagen, hij ziet daartegenover en tegenover alle wereldmachten, iets gerings.
Eene verhevenheid in den grond duidt op de aanwezigheid van het overblijfsel van een boom. De takken zijn weggenomen; de stam is afgehouwen. Alleen een tronk met wortels!
Toch is er nog leven in! Daar komt een rijsje voort uit dien tronk, een scheut uit die wortelen. Dat teere spruitje zal zich ontwikkelen in grootte, in kracht; bladeren zal het dragen, takken zal het maken; het zal een boom worden. Het zal bloesems doen zien en vrucht voortbrengen.
Die afgehouwen tronk is het beeld van Davids koningshuis, niet gelijk het was in Jesaja's dagen, want toen had dat huis nog aanzien, al was 't ook niet te vergelijken met de grootheid van Davids tijd, al had het niet de heerlijkheid van Salomo. Maar ook dat aanzien zou verdwijnen. De afgehouwen tronk, waarop niemand let, waarvan niemand verwachting heeft, stelt dat huis voor, geheel vernederd, onmachtig, zonder eenig aanzien. Daarom ook: de tronk van Isaï. Met David begon de koninklijke heerlijkheid, die bij Isaï nog niet gevonden werd. Isaï is de gewone burger. Zoo zal ook het koningshuis allen glans verliezen. Geen gelijken van koningen en prinsen zullen de nazaten zijn, maar de gelijken van handwerkslieden, visschers, boeren, schaapherders. Ongeacht in en door de wereld!
Dit was ook niet ten tijde der Babylonische ballingschap. Toen werden, ook onder de vijanden, Davids nakomelingen nog ontzien en geëerd.
Het was in de volheid des tijds, dat Davids huis zoo gering was, in den tijd, toen Herodes, toen Augustus regeerde. Israël, wel in bevoorrechte positie, maar toch geknecht door Rome, en op den troon een Idumeër, in zijn afkomst reeds gestempeld als vijand van het volk van God.
Er zijn er nog, die uit het huis van David stammen.
In Nazareth, vergeten door de menschen, maar niet door God, leeft een eenvoudig man, een timmerman, Jozef, en eene eveneens eenvoudige maagd, die met hem ondertrouwd is, Maria, prins en prinses uit den bloede. In het gebergte nog een nicht van Maria, Elizabeth, de vrouw van den priester Zacharias. Verder kennen wij niemand, die uit het geslacht Davids was.
Wèl afgehouwen is de boom, wèl gering!
Daar is echter sprake van een rijsje en van eene scheut. Beide bedoelen zij denzelfden persoon, en wij weten, wie die persoon is.
Het is Jezus!
Hoe onaanzienlijk is Zijne geboorte, als het uitspruiten van het bedoelde rijsje. Voor 't oog der wereld onbeteekend, van beteekenis schijnbaar alleen voor den tronk, waaruit het rijsje voortkomt, en voor het rijsje zelf. Niemand, die er op let. De geboorte van het Kindeke in Bethlehemsch stal wekt geen bijzondere belangstelling. Ware er een koningszoon geboren in de vorstelijke burcht Sion of een keizerskind in het paleis te Rome, Palestina, de wereld had er van gewaagd.
Wie ziet koninklijke afkomst in Maria, in Jozef?
Wie ziet een koningskind in het Kindeke in de kribbe.
Ach, voor den mensch is in den regel, met den glans en de waardigheid, ook de afkomst vervallen. Uit het geslacht van David, jawel, maar wat onderscheid maakt dat? Jozef en Maria moeten zoeken om in het op dat tijdstip overvolkte Bethlehem een plaatsje te vinden. Niemand ruimt voor Davids nakomelingen. Een stal is eindelijk het verblijf, dat hun toegewezen wordt.
De heerlijkheid was henen!
Maar gelijk in den wortel en den tronk het leven, verborgen, is blijven bestaan, zoo is er toch, zij het ook eene verborgene, heerlijkheid in het bijna verstorven Davidshuis. Door Gods genade, die de wereld, die de mensch niet als heerlijkheid erkent, vóór die wereld, die mensch haar noodig heeft. Het werk des Heeren leeft in Maria, in Jozef, hetzelfde werk, dat eens in David leefde. Waren deze beide geen menschen naar Gods hart?
Het geloof ziet met weemoed, maar ook met eerbied op den afgehouwen tronk, en, kan het ongeloof geene verwachting hebben, het geloof verwacht groote dingen. Maria is de gezegende onder de vrouwen. Welke dochter van David of Salomo, van Hiskia of Josia, om geen andere koningen te noemen, kon alzoo genoemd worden? En van haar Kind wordt gezegd door Gabriël: „Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden.” Alle zonen, uit Davids lendenen gesproten, bleven bij het Davids zoon; hooger kwamen zij niet.
Jezus is de Zoon van God!
Voor het stoffelijk oog ontbreekt de koninklijke majesteit en heerlijkheid.
Het geestelijk oog, het oog des geloofs, ziet Zijne heerlijkheid, eene heerlijkheid, die al het aardsche in glans en luister, in waarde en duur overtreft, eene heerlijkheid als des Ééngeborenen van den Vader, vol van genade en waarheid.
En bij het onaanzienlijk Spruitje uit Davids wortelen hebben de herders de knieën gebogen; wijzen uit het Oosten hebben het Rijsje geëerd met koningsgaven. Simeon houdt dat Spruite in de armen en roemt het Gods zaligheid. Abraham, en met hem zeker allen, die, gelijk hij, reeds mochten ingaan in de ruste, hebben zich verheugd, toen zij Zijn uitspruiten zagen in de ontwikkeling van het raadsplan Gods. En daarna, hier op aarde, hebben voor en na, en 't zal zoo voortgaan tot den einde, alle Gods gekenden de knie leeren buigen voor dien Davidsspruit, den Zoon van God.
Door het geloof!
De Heere schenke het ons, opdat het Kerstfeest ons niet alleen late zien vriendefijke tooneelen hier beneden, maar tevens doe zien in den Gekomene den Koning Israëls, uit het Vaderhart geschonken tot onze zaligheid.
Het rijsje, voortgekomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, is de beloofde, de gegeven Koning, de Koning, dien de verloren zondaar noodig heeft tot zijne redding, dien de geredde zondaar noodig heeft tot zijn behoud, die den geloovigen dierbaar is.

Noot: Wegens het naderend Kerstfeest wordt de serie over „de brieven des Heilands aan de zeven gemeenten van Klein-Azië” onderbroken. Na nieuwjaar hopen wij haar voort te zetten.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Christus - de Koning (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1924

De Wekker | 4 Pagina's