Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een afgezonderd volk 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een afgezonderd volk 2

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik heb u van de volkeren afgezonderd, opdat gij Mijn zoudt zijn. Lev. 20 : 26b.

Met het Israël van den nieuwen dag gaat het niet anders dan met het Israël van voorheen.
Het is Israël door genadige onderscheiding, naar den souvereinen wil des Heeren.
Wanneer wij evenwel over dat Israël spreken, hebben wij wèl te onderscheiden. Voorwerpelijk gesproken behoort de gansche Kerk er toe, gelijk die zich te midden der wereld openbaart; die openbaring zij dan meer of minder scherp belijnd. Waar men leeft onder de belijdenis, dat, naar den Woorde Gods, Jezus is de Christus, daar is het Israël Gods.
Afgezonderd van de wereld is het naar de bedeeling des verbonds, waardoor het als omtuind is door Woord en Sacramenten, door Christelijke leer en tucht.
Tegenover de wereld, die niets heeft in betrekking tot de eeuwige goederen dan valschelijk genaamde wetenschap en ijdele filosofie, bezit het de Openbaring des Heeren, de ware wetenschap, wat de stof betreft, de rechte filosofie, omdat het voortdurend henengewezen wordt naar de betrekking, waarin het staat tot God en naar die betrekking, waarin het komen moet, zal het wèl zijn.
Gelijk nu onder oud Israël ieder, tot dat volk behoorende, was een kind des verbonds, zoo is ook heden, wat uit het Israël van den nieuwen dag geboren is, kind des verbonds en alzoo afgezonderd, welke afzondering in het sacrament des Heiligen Doops hare verzegeling vindt. Israël afgezonderd door den doop met Mozes in de Roode Zee; het bondsvolk van heden door den doop der Kerk.
Maar de vergelijking gaat verder!
Niet allen, die door de Roode Zee zijn doorgegaan, zijn gekomen in het land Kanaän. Waarom niet? „Zij hebben niet kunnen ingaan vanwege hun ongeloof”, zegt de Apostel. Toch waren zij wonderbaar gered uit Egypte; toch hebben zij gedronken van het water uit de steenrots, gegeten van het brood uit den hemel; toch hebben zij bij dag de wolk-, bij nacht de vuurkolom gezien; toch hebben zij gehoord de stemme Gods, tot hen sprekende en ook zij hebben gevreesd bij den Sinaï en hebben mede gesproken: „Al, wat de Heere zegt, zullen wij doen”, aldus toestemmende het verbond. En niettegenstaande dat alles, zijn zij niet ingegaan!
Waren zij dan niet beweldadigd, genadig onderscheiden van de andere volken? Voorzeker! Zij hadden het eene eere moeten achten te behooren tot het volk, aan 't welk de Heere Zich zoo bijzonder openbaarde. Meer nog, het had hen in het stof der verootmoediging moeten brengen, dat de Heere ook met hen bemoeienis houden wilde. Maar zij kenden alleen zichzelf en hebben naar den God des verbonds niet gevraagd.
En zoo is het ook onder dezen dag!
Hoevele gedoopten zijn er niet, die eigenlijk niet anders doen dan vragen: „Wat zullen wij eten en wat zullen wij drinken en waarmede zullen wij ons kleeden?” Hoevele afgezonderden zijn er niet, die goed thuis zijn in hel stelselmatige van de openbaring Gods, gelijk wij die hebben in Zijn Woord; hoevele kinderen des Verbonds, die naar verstandelijke overtuiging het verbond Gods hebben toegestemd in de belijdenis des geloofs, die zij aflegden, terwijl zij toch eigenlijk alleen zichzelf zoeken en naar den Heere niet vragen.
Zullen zij niet, indien het — God verhoede het! — zoo blijft, eenmaal in het eeuwig verderf, zichzelf verwijtend moeten beschuldigen en zeggen: Ik heb niet kunnen ingaan vanwege mijn ongeloof!?
Houden wij er ons ten zeerste van verzekerd, dat het voorwerpelijk afgezonderd zijn geen grond biedt voor de hope en de zekerheid des levens!
Wel kan het een pleitgrond zijn, maar eerst dan kan het dit in waarheid, als de afzondering niet slechts voorwerpelijk, d, i. in verband met het geheele bondsvolk, doch ook onderwerpelijk, d.i. voor den persoon op zichzelf, plaats heeft.
Er moet plaats hebben, behalve de geboorte uit het bondsvolk, gelijk die onder ons wel regel zal zijn, eene geboorte uit den Bonds-God.
Die geboorte wordt het deel van al Gods gekenden van voor de grondlegging der wereld.
Men zou kunnen zeggen, dat reeds door de verkiezing eene afzondering is gevormd. Deze is dan echter in Gods besluit, niet metterdaad, en als zoodanig kan zij ook eene voorwerpelijke genoemd worden. De voorwerpen dezer genadige afzondering zullen de onderwerpelijke deelachtig worden.
Dat is noodzakelijk èn krachtens de waarachtigheid Gods èn krachtens het doel, dat de Heere met de afzondering beoogt, n.l. de eere Zijns Naams.
Zonder de onderwerpelijke afzondering is de mensch, ook al staat zijn naam in het boek des levens, dood door de zonden en misdaden, een kind des toorns, liggende onder het oordeel des doods.
En eerst dan komt er daadwerkelijke verandering, als er een daad Gods aan hem geschiedt, de daad der wedergeboorte.
Die daad is, ten opzichte van het schepsel, een daad van vrije genade, en door die daad wordt hij afgezonderd in onderwerpelijken zin. Deze daad toch is maar niet eene beslissing buiten en over den persoon, dien zij betreft, doch eene daad, die hem persoonlijk raakt.
Hij wordt van dood levend, van blind ziende, van doof hoorende, van dwaas wijs. Dit gaat niet om buiten den mensch, Hij, die tevoren der wereld of zichzelf, hetgeen beide beteekent den satan, toebehoorde, is nu gesteld in zulk eene betrekking tot God, waarin de Heere steeds meer en meer de Eenige en het Eenige wordt, waarnaar zijne ziel uitgaat.
Dit is het groote onderscheid tusschen hem, die louter voorwerpelijk afgezonderd is, en hem, die de genade der onderwerpelijke afzondering ontvangen heeft.
Men toetse zich er aan!
Op de vraag, hoe de Heere die afzondering werkt, diene, dat wij met een alwijs en almachtig God te doen hebben, die de dingen, die niet zijn roept, alsof ze waren. De wedergeboorte in engeren zin, waarover hier sprake is, is eene nieuwe schepping. In deze is de mensch geheel lijdelijk; hij kan die geboorte niet werken, hij kan haar ook niet verhaasten noch vertragen.
God maakt die afzondering; alleen Hij!
Alles spreekt daarin van genade. Geen enkele grond of reden ligt er toe in den mensch. Noch hetgeen hij was, noch hetgeen hij is, noch hetgeen hij zijn zal beweegt den Heere. Vrijwilliglijk heeft Hij lief en vrijwillig roept Hij in de ure der minne Zijne gekenden, elk op Zijn tijd, opdat zij leven zouden.
Wij menschen achten soms anderen bijzonder geschikt om christen te zijn; de Heere ziet dat niet in de Zijnen.
Zou de Heere het doen, omdat zij straks zoo volstandig in Zijne wegen zullen gaan? Ieder kind des Heeren bedekt van schaamte het aangezicht, als hij merkt op de onvastheid en geringheid zijns geloofs, het zoo menigmaal ontbreken der waarachtige liefde. Niet om den mensch; God is in Zichzelf bewogen. Vandaar de afzondering.
Wat rijke weldaad wordt daarin geschonken!
Niet, dat de betrokken persoon dadelijk de weldaad ziet. Hij kan er — dat gebeurt niet zelden — zich tegen verzetten, omdat hij die weldaad eigenlijk niet wil. En zoo zeker Gods werk ook is, zoo onzeker kan hij voor zijn bewustzijn er van zijn. Maar dat neemt de zaak niet weg.
God heeft hem gered en zal hem verder leiden door den weg der wedergeboorte in ruimeren zin, waardoor hij de weldaad zal leeren erkennen als weldaad en zich een afgezonderde uit genade zal weten, om hier in beginsel en hierna in volmaaktheid God groot te maken voor de genade, hem betoond.
Zijn er vele voorwerpelijk afgezonderden voor wie de eeuwigheid ééne klacht zal zijn; de onderwerpelijk afgezonderden zullen eenmaal ingaan in het Kanaän der rust; de eeuwigheid zal hun één roem zijn van God-Drieëenig, wien zij hunne zaligheid danken.
De weldaad der afzondering is er evenwel — om God!
Uit Hem, en door Hem en tot Hem zijn alle dingen!
Zoo brengt dan ook de afzondering eene heilige roeping!
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1925

De Wekker | 4 Pagina's

Een afgezonderd volk 2

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1925

De Wekker | 4 Pagina's