Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds J. Sluis andermaal beantwoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds J. Sluis andermaal beantwoord

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals onze lezers zich zullen herinneren werd in „de Wekker” van 14 Aug. door ons een brief van Ds. Sluis te Staphorst beantwoord. Ds. S. vroeg ons of „de Geref. kerken” werkelijk eene nieuwe doopsleer hebben aangenomen, en waar dit is geschied. Wij hebben toen gewezen op de conclusies van de Utrechtsche Synode van 1905, waarin de leer der onderstelde wedergeboorte niet wordt veroordeeld, doch gehandhaafd. Hierop nu antwoordt Ds. Sluis in „de Wachter” van 18 Sept. j.l. met een breedvoerig schrijven, dat wij in zijn geheel niet kunnen opnemen, daar het wel twee kolommen van ons blad zou vullen. Trouwens dit doet Ds. Sluis ook niet, daar hij mijn brief van 14 Aug. wel beantwoord, maar niets van mijn antwoord zelf aan de Wachterlezers mededeelt, die dus onbekend blijven met de door mij voor mijne stellingen gegeven bewijzen. Ik zou hierover gezwegen hebben, ware het niet dat van zekere zijde in „de Bazuin” het mij als iets onbehoorlijks werd aangerekend, dat ik den brief van Ds. S. (hoewel grootendeels) niet van a tot z had opgenomen.
Doch ter zake. Ds. Sluis schrijft het volgende:
„Ik erken, dat de Synode van Utrecht 1906 alleen afkeurt de uitdrukking, dat de doop geschiedt op grond van onderstelde wedergeboorte. Zij leert, dat de grond van den doop dieper ligt, n.l. in 't bevel en in de belofte Gods. Maar ze keurt niet af de stelling, dat bij den doop der kinderen de wedergeboorte behoort te worden ondersteld. Want ze verklaart, dat volgens de belijdenis der Geref. kerken (die ook de belijdenis is der Chr. Ger. kerk) 't zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeborenen en in Christus geheiligd, totdat bij 't opwassen uit hun wandel of leer 't tegendeel blijkt.
„En al wordt de ondergestelde wedergeboorte hier niet uitdrukkelijk genoemd, zij ligt wel in deze verklaring opgesloten. Maar de Synode voegt er aan toe, dat het oordeel der liefde, geenszins zeggen wil, dat daarom elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn, omdat Gods Woord ons leert, dat niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn.”
Wij danken Ds. S. voor deze verklaring, waaruit blijkt, dat ZEerw. toestemt, dat de Sydode van Utrecht 1905 de onderstelde wedergeboorte bij den doop niet afkeurt, en alleen verwerpt de doop op grond van onderstelde wedergeboorte. Ds. S. zegt, dat volgens onze belijdenis (3 formulieren van Eenigheid) het zaad des Verbonds moet gehouden worden voor wedergeboren, totdat bij 't opwassen uit hun wandel of leer 't tegendeel blijkt. Mag ik Ds. S. vragen om bewijs voor deze stelling? 't Is zegt Ds. S.: „volgens onze belijdenis”. Waar staat dat dan in onze belijdenis? Ik lees daarin wel eene uitspraak over de vroeg stervende kinderen des verbonds, maar nergens omtrent de in leven blijvende kinderen ? Ik lees dit alleen in de Utrechtsche conclusies van 1905, welke de Christ. Geref. kerk verwerpt.
Een tweede vraag aan Ds. S. Indien bij den doop de wedergeboorte van het zaad des verbonds moet ondersteld worden volgens Synode 1905, totdat bij opwas het tegendeel blijkt, hoe is dat zaad dan die wedergeboorte deelachtig geworden? Dat zaad zou bij den doop nog niet luisteren naar het Woord des Evangelies, dus is buiten het Woord om wedergeboren. Waar staat in onze belijdenisschriften, dat het zaad des verbonds, ook het opgroeiende, verondersteld moet worden buiten het Woord om, te zijn wedergeboren? Leeren onze belijdenisschriften dan eene onmiddellijke wedergeboorte van de opgroeiende kinderen, reeds bij hun doop in hun hart gewerkt? De Synode uwer kerken in 1905 sprak uit in het geding Lindeboom contra Kuyper, dat Paulus reeds van zijne jeugd af was wedergeboren, dat zulks met onze belijdenis niet was uit te maken. Dus, de belijdenis zegt hiervan niets? Ds. S., mag ik dan bewijs van de onderstelde wedergeboorte buiten het Woord om ten opzichte van opgroeiende kinderen?
Een derde vraag. Schrift en belijdenis leeren, dat de wedergeboorte geschied door middel van het Woord. Zondag 7 vraag 65 en vele plaatsen in de Dordtsche leerregelen. Kunt u mij bewijs leveren, dat deze regel niet van toepassing is op het in leven blijvende verbondszaad, dat de regel: „het geloof is door het gehoor”, dan alleen hen geldt, die buiten het verbond zijn. Waar maakt de belijdenis onderscheid tusschen tweeërlei wedergeboorte of liever tweeërlei regel voor de wedergeboorte?
Ten vierde. U vraagt, hooggeachte opponent: Mogen wij bij den Doop onzer kinderen niets in hen onderstellen? Dat leeren wel de Roomschen, doch niet de Gereformeerden. Rome zegt dat de doop wel genade mededeelt, niet onderstelt!! Het is dus volgens U gereformeerd genade te onderstellen. Hier wordt het onderscheid weer duidelijk tusschen de Neo-Gerefor. en de aloude Christ. Geref. leer, die op de H. Schrift is gebouwd. Die Schrift zegt, dat de verborgen dingen (dus ook de genade, die in het hart verborgen is) voor den Heere onzen God zijn. Deut. 29 : 29. De Christ. Geref. kerk houdt zich aan de geopenbaarde dingen. Zij onderstelt geen genade, maar weet en belijdt wat de schrift zegt van het zaad des Verbonds. zij weet dat ook dat zaad verdoemelijk is in Adam en in Christus tot genade aangenomen, volgens Gen. 17 : 7. Dit wil zeggen, dat de belofte aan Abraham: „Ik ben uw God en uws zaads God”, ook het zaad der Kerk geldt. Doch dat is geen onderstelling van genade maar wetenschap aangaande de schenking der belofte. En schenking der belofte is onderscheiden van deelachtigmaking derzelve. De „Gereformeerde Kerken” onderstellen de deelachtigmaking en zonder grond helaas; de Christ. Geref. Kerk kent de schenking en pleit op die belofte om de deelachtig wording voor haar zaad.
Evenals de Kerk in het Avondmaals-formulier dankt voor de schenking van den Middelaar als offer en daarna voor de deelachtigmaking door het geloof van die weldaden, zoo dankt zij ook in 't dankgebed na den doop eerst voor de schenking van de belofte van vergeving aan ons en onze kinderen, en daarna bidt zij om het deelachtig worden er van voor onze kinderen n.l. dat zij in den Heere Jezus mogen wassen en toenemen. Ds. Sluis, U zegt: „Een doode kan niet wassen” en u ziet in die uitdrukking de veronderstelde wedergeboorte in ons Doopsformulier. Weet u dat zeker, dat een doode zondaar, een onbekeerd verbondshoofd niet wassen kan? Hoe verklaart u dan Joh. 15, waar in Christus, de Wijnstok, ook ranken zijn, die geen vrucht dragen, al zijn ze ook verbondsgewijze in Hem, en al zullen zij ook straks uitgeworpen worden als kinderen des Koninkrijks? Heeft u wel eens ons doops-formulier gezien van de Nat. Synode van Dordrecht 1578, waar als kantteekening teksten zijn bijgevoegd? Aldaar staat bij „wassen en toenemen” Joh. 15 · 5. Het dankgebed luidt daar:
Almachtige en barmhartige God en Vader, wij danken u, dat gij ons met ons zaad in Zijn verbond genomen hebt en dat zelve met den H. Doop aan onze lichamen verzegelt en bekrachtigt. Wij bidden u, dat gij dit kind wilt wasschen met het bloed en den Geest Jesu Christi, dat is, wil hem zijne zonden om des bloeds Christi wille niet toerekenen, en door zijnen H. Geest wederbaren en vernieuwen, opdat het Christelijk en Godzaliglijk opgebracht worde en in den Heere Jezus wasse en toeneme, enz.
Is hier de onderstelde wedergeboorte bij den Doop? Er is dus geen misverstand, maar een principieël verschil tusschen „de Geref. Kerken” en de Christ. Geref. Kerk. De eerste hebben de Neo-Geref. leer uitgedrukt in hun Synode van 1905, waar de onderstelde wedergeboorte bij den doop niet afgekeurd wordt, zooals Ds. S. zelf erkent, de Christ. Geref. Kerk belijdt de aloude Geref. leer, die geen onderstellingen omtrent genade in den wortel leert, maar zich aldus uitsprak:
„De Synode van Utrecht 1893 oordeelt dat de leer omtrent het veronderstellen der wedergeboorte bij den Doop geen leer der Christ. Geref. Kerk, noch van Gods Woord is, en niemand toegelaten wordt datzelve te leeren”. Al is dus 't reglement van 1869 door ons opgeheven, er blijft een principieël, een diepgaand verschil in leer tusschen „de Geref. Kerken” en de Christ. Geref. Kerk, tusschen de Neo-Geref. en oude Christ. Geref. leer.
„De Wekker” kan en mag dat verschil nooit wegdoezelen.
P.J.M. de Bruin

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1925

De Wekker | 4 Pagina's

Ds J. Sluis andermaal beantwoord

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1925

De Wekker | 4 Pagina's