De Rectorale Rede
In „de Bazuin” heeft Ds. Schilder mijn rede becritiseerd. Hoe dat is toegegaan, laat zich denken. Zij deugt niet. Er is echter één ding, dat wij samen zeer gemakkelijk recht kunnen zetten, en ik stel er prijs op, dit openlijk te zeggen. Het kan zoo makkelijk opgelost worden, wijl wij hier gerust objectief kunnen oordeelen. Ds. Schilder laat niet onduidelijk doorschemeren, dat ik in het eerste deel mijner rede feitelijk niets anders gedaan heb, dan de dissertatie van Dr. Geelkerken nageschreven. Hij schrijft „in het eerste deel, waarin de moderne of evolutionistische richting in de religieuse psychologie geteekend wordt, herinnert niet alleen zeer veel uit het beschrijvend deel aan de dissertatie van Dr. Geelkerken, maar ook is de critiek in het boek van laatstgenoemde veel scherper en voor verdieping van het gereformeerd besef veel grondiger dan deze oratie van docent v. d. S. Wij merken dit niet op, om doc. v. d. S. onaangenaam zijn, al zal hij dat wel denken.”
Laat ik dan hier rustig en naar waarheid mogen betuigen, dat er hoegenaamd geen reden voor mij bestaat, om dit onaangenaam te vinden en wel om tweeërlei reden. Vooreerst, dat het van zelf spreekt, dat iemand, die een dissertatie schrijft en daaraan maanden, soms jaren werkt, heel wat dieper op een onderwerp kan en zal en moet ingaan, dan iemand, die in een rede alleen de principia kort belicht. En ten tweede, dat het mij zeer aangenaam is, dat Ds. Schilder zooveel overeenkomst heeft gevonden tusschen het eerste deel mijner rede en de dissertatie van Dr. Geelkerken. Ik zou bijna geneigd zijn te zeggen: „wat een eer en dat van zulk een zijde!” Immers, ik heb nòch de dissertatie van Dr. Geelkerken gebruikt, nòch ook die in mijn bezit. Ik heb dus hoegenaamd geen reden om iets onaangenaams te denken. Dit schrijven van Ds. Schilder verraadt een zekere ziels-mentaliteit, die ik liever niet verder kwalificeer, maar die werkelijk voor de psycho-analyse van beteekenis zou zijn.
Wat het onderscheid betreft tusschen metanoia (wedergeboorte) en epistrophé (bekeering), daarover hoop ik mettertijd nog wel eens het een en ander te zeggen. Alleen wil ik dit opmerken, dat, wanneer de Heilige Schrift spreekt van de palingenesie (wedergeboorte), zij wezenlijk niet anders bedoelt dan wat door metanoia wordt uitgedrukt. De Schrift leert: om het koninkrijk der hemelen binnen te gaan, zal noodig zijn een metanoia, een radicale innerlijke omkeering. En deze omkeering is geen andere dan de palingenesie, waarvan Jezus tot Nicodemus spreekt. Maar zooals gezegd, later nog wel eens wat meer hierover. En heusch, ik wil het nog één keer herhalen, „dat het Kuyper geweest is, die onze oogen al meer geopend heeft voor 't onderscheid tusschen metanoia (wedergeboorte) en epistrophé (bekeering).” Men behoeft daarom Kuyper nog niet in zijn dogmatisch systeem te volgen, noch het ook aanstonds eens te zijn met de apodictische uitspraak van Ds. Schilder: „metanoia” is volstrekt niet de wedergeboorte.”
Apeldoorn
J.J. van der Schuit
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1925
De Wekker | 4 Pagina's