Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Paschen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Paschen.

Opgestaan

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Hij is opgestaan. Marc. 16:6.

Brengt de Goede Vrijdag zijne sprake, ook het Paschen predikt. Het onderwerp van beide is één, n.l. dat God de wereld met Zichzelven verzoenende was. Het gaat op bede om de vervulling van het welbehagen Gods. Daarin is de persoon des Middelaars zeker dadelijk betrokken, maar het gaat niet om den Middelaar. Het gaat om het recht, om de gerechtigheid Gods. Die gerechtigheid bezoekt de zonde van Gods gekenden in en aan den Middelaar; die gerechtigheid betoont zich in de belooning des Middelaars op den Paaschmorgen.
Paschen! Wij weten, dat het woord voorbijgang beteekent, en dat het ons herinnert aan Israels laatsten nacht in het diensthuis van Egypte. Toen ging de slaande engel des Heeren door Egypte, ook door Gosen. En overal trok hij binnen en doodde „de eerstelingen der kracht”, zoo van mensch als van dier, in elke woning, behalve daar, waar aan den bovendorpel en de zijposten van de deuringang het bloed gezien werd van het door Hem geordineerde lam. Wie, ook in Gosen onder Israel, op „zoo groote zaligheid” geen acht had geslagen, maar in de eigenwijsheid van het ongeloof nagelaten had het gebod zijns Gods te vervullen, werd getroffen in zijn geslacht.
Van dat lam is het Lam Gods, dat de zonden der wereld droeg, de antitype, d.i. de vervulling. Het aan den bovendorpel en de zijposten aangebrachte bloed zag op bet bloed des kruises. Het uitgaan in de vrijheid van dat achter het bloed geborgen Israël, is teeken en beeld van de vrijheid van Gods Kerk, die roemt in het kruis.
Niet alleen daarom heet het feest van Christus’ opstanding Paaschfeest, omdat de gebeurtenissen van lijden en sterven des Heilands hebben plaats gevonden op het feest, waarop Israël gedachtenis vierde van zijne verlossing uit de dienstbaarheid van Egypte. Dat lijden en sterven met dit Joodsche feest gelijkvallen, is goddelijk bestel. Het eene paaschfeest moest overgaan in het andere paaschfeest; het feest van de uitleiding uit maatschappelijke, meer stoffelijke, daarom niet geheel ongeestelijke ellende, moest plaats maken voor het feest der volmaking der vrijheid van het geestelijk Israël, de vrijmaking der Kerk, zoolang in de, zij het niet knellende ten allen tijde, maar toch, banden der bedeeling der wet, in inzettingen bestaande.
Een tweede lied van „zangers aan de glazen zee” kan worden aangestemd.
Het eerste lied weerklonk aan den oostelijken oever der Roode zee; het derde, laàtste, zal weerklinken aan het einde der dagen, als al het verkoren volk God en het Lam zal loven voor de geheel uitgewerkte zaligheid. Het tweede weerklinkt op den Paaschmorgen als de blijmare het hart van Gods kinderen doet trillen: „de Heere is waarlijk opgestaan!”

Met wat gedrukte harten zijn Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jacobus, en Salomé in den morgenstond, als het begon te lichten, henengegaan naar den hof van Jozef van Arimathea! Het zijn harten vol liefde, maar daarom juist harten vol droefheid. Die harten zijn bezig met het eenige, waarvoor zij vatbaar zijn, en dat eenige is — Jezus! Aan Hem denken zij; ter verdere verzorging van Zijn stoffelijk overschot zijn zij op weg. Zij, die hare goederen gesteld hebben ten dienste des Heilands gedurende Zijne omwandeling op aarde, hebben specerijen gekocht, opdat zij zoo degelijk mogelijk het lichaam des Heeren mochten balsemen. Toch eigenlijk een droeve gang! Zij gaan tot een doode, een doode, van wien zij geene verwachting meer kunnen hebben. Maar de liefde is sterker dan de dood. Zij sterft niet, al sterft haar voorwerp. Zij blijft. Wat zij kunnen doen aan het lichaam des Heeren is haar een voorrecht. De steen, op de deur des grafs gewenteld — van verzegeling en soldaten hebben zij waarschijnlijk niet geweten — die steen baart wegens zijn grootte en zwaarte zorg, waardoor zij zich echter niet laten weerhouden om voort te gaan. Als zij aankomen in den hof is alles daar rustig en stil en als zij in het graf, waarvan de steen afgewenteld is, ingaan, dan worden zij verbaasd. Een mengeling van verwondering en vrees bevangt hen. Want niet het lijk van Hem, die hunne ziele is, vinden zij. Er is heel geen lijk. Er is een levend wezen, een jongeiing, beeld van het ontluikende, frissche leven, bekleed met een lang wit kleed. Het is een van die gedienstige geesten, die uitgezonden worden, om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen, een van die zondelooze, heilige dienaren Gods, een, die bij het witte kleed en bij wien het witte kleed behoort. Zij worden gerustgesteld.
„Zijt niet verbaasd,” zegt de engel. „Gij zoekt Jezus den Nazarener, die gekruist was: Hij is opgestaan. Hij is hier niet; zie, de plaats, waar zij Hem gelegd hadden.”
Neem uit dit woord des engels weg, dat Hij is opgestaan, en alle troost is er uit! Geen enkele reden van hoop bleef er over voor de liefde, geene verwachting des geloofs.
Nu wel, en voor de vrouwen, tot wie de boodschap komt en die, wat de kennis aangaande den weg des Middelaars betreft zeker niet hooger hebben gestaan dan de apostelen, is er nu hoop, dat zij Hem zullen wederzien, met Hem weer zullen verkeeren, Hem zullen hooren, genieten zullen van Zijne tegenwoordigheid. Zij zullen nog onderwezen moeten worden hierin, dat de Heiland niet is opgestaan om, gelijk het dochterke van Jaïrus, de zoon der weduwe te Naïn en Lazarus van Bethanië, hier op aarde hetzelfde leven voort te zetten, dat door het sterven onderbroken was. Zij zullen moeten leeren, dat de Heiland verheerlijkt is opgestaan, en hoe meer zij de kracht van Christus’ opstanding zullen leeren kennen, hoe meer verdieping er voor haar komen zal in de beteekenis van het woord des engels: Hij is opgestaan! Dan zullen zij verstaan, dat tot eene hope, verder strekkend dan dit eindige, aardsche leven, de Heiland is verrezen uit het graf. Want, nietwaar, het gaat in de openbaring van Jezus Christus niet om den Vriend, doch om den Borg, den Middelaar.

Hij is opgestaan, de Borg !
Wat wil dit zeggen voor Hem?
Dat Hij in geen ding, dat bij den Vader te doen was, is tekort geschoten; dat Hij den prijs voor de overtreding Zijns volks volkomen betaald heeft, zóó, dat geen quadrantpenning is achterstallig gebleven.
In de opstanding ligt het bewijs, dat Hij waarlijk is, dien Petrus Hem beleed te zijn en de hoofdman op Golgotha in Hem erkende, de Zoon des levenden Gods. (Rom. 1:4). Het „Gij zegt, dat Ik het ben”, in antwoord op de vraag des hoogepriesters, vindt in haar zijne bevestiging van Gods wege.
Alleen de Zoon van God kon Borg zijn voor den gevallen mensch; deze zelf niet; hij heeft het leven niet in zichzelven en kan dus ook het leven niet afleggen om hetzelve wederom aan te nemen. De mensch, die zelf het leven aflegt, pleegt roof aan God.
Maar hiermede in het nauwste verband staat dan ook juist de volkomenheid van Zijne borgtocht.
En over deze spreekt de Rechter van hemel en aarde Zijn „Amen” uit
Als de in alles gehoorzame Knecht des Heeren betreedt Jezus dan ook het pad der verheerlijking; straks wordt Hij opgenomen, vaart Hij op om te zitten aan de rechterhand Gods des Vaders, beschikkende over alle macht in den hemel en op aarde.
Hij is opgestaan tot Zijne verheerlijking !
Dewijl evenwel in die opstanding het goddelijk „Amen” weerklinkt over Zijn borgwerk, heeft de opstanding ook bijzondere beteekenis voor hen, voor wie Hij borg is, d.z. al Gods gekenden.
De Apostel Paulus leert ons (Rom. 4:25), dat Christus is overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking, d.i. opgewekt, omdat Hij alles geleden heeft, wat tot onze rechtvaardigmaking noodzakelijk was. (Verwarren wij dit niet met de rechtvaardiging uit het geloof, die wij moeten ontvangen door de bearbeiding des Heiligen Geestes.) Dit, laat mij tot ver-duidelijking het zoo mogen zeggen, dit, dat het materiaal tot onze rechtvaardiging door Christus was aangebracht, is het, waarom Christus is opgestaan. Daar wordt geen materiaal meer bijgebracht. Christus' dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid zijn volkomen genoegdoenend voor ’t recht van God. Als de borgtocht betaald is, gaat de Borg vrij uit, maar is ook de weg gebaand ter bevrediging van Schuldeischer en schuldenaar, de weg, dien Christus' gekochten allen zullen betreden op den tijd van den Vader te voren bepaald.
Zoo is er rechtvaardiging des zondaars bij God, omdat Christus haar verworven heeft
Meenen wij echter niet, dat er voor dien, voor de opstanding geene rechtvaardiging was.
Al ware het, dat wij alleen Ps. 32 maar bezaten, dan hadden wij daarin al genoegzaam bewijs van het tegendeel.
De geloovigen van den ouden dag hebben evenzeer om de verdienste van den Heere Jezus Christus de zaligheid verkregen, als de geloovigen van den nieuwen dag die om de verdienste van Hem ontvangen.
De beteekenis van den Paaschmorgen schemert reeds in het roepen Gods van den schuldigen mensch. Elk uittreden van den Hoogepriester uit het heilige der heiligen op den grooten Verzoendag sprak er van.
Voor heel de Kerk, voor heel Zijn lichaam heeft de Heiland de rechtvaardiging verworven, waartoe Hij ook gesteld was en Zichzelf gegeven heeft.
De beteekenis ligt dan ook niet hierin, dat er na de opstanding van rechtvaardiging zou kunnen gesproken worden, en voor deze niet.
Hierin ligt de beteekenis, dat, wanneer het offer gebracht is en alles gedaan, wat het recht Gods eischte, er verandering komt in den stand van 's Heeren kerk. Haar staat verandert niet; deze is onder oud en nieuw gelijk, de staat der genade.
Maar gelijk een schuldenaar, zoolang de schuld niet betaald is, anders staat tegenover zijn schuldeischer, dan waneeer zijn schuld gedelgd is, al is het ook, dat hij er zeker van zijn kan, dat zijne schuld op tijd betaald zal worden, en evenals een schuldeischer anders staat tegenover zijn schuldenaar zoolang de schuld nog niet is geboet, dan wanneer de schuld gedelgd is, zoo — wij zijn doordrongen van de zwakheid van het beeld — zoo eenigszins hebben wij ons het verschil van stand onder oud en nieuw te denken.
Onder het oude verbond God in de donkerheid, Gods volk onder de schaduwen.
Onder den nieuwen dag Gods volk in het licht en tot den Heere een vrijmoedige toegang!

Hij is opgestaan!
Moge onze ziele de kracht er van kennen!
Volk des Heeren, er is plaats voor den jubel des geloofs op den Paaschmorgen; ja, op elken morgen der nieuwe bedeeling, maar nu worden wij er meer bij bepaald.
Leeft die jubel in uw hart? Is er waarlijk paaschvreugde? Ruischt het door uwe ziel; „Hij is opgestaan”? En geeft u dit kracht tot gelooven en hopen? Ja, geeft het u de verzekering voor het eigen zieleleven, dat God met u verzoend is?
De beteekenis van de opstanding voor de kerk moet zich verwerkelijken ook in de ziel van den enkelen geloovige. En dat bij den voortduur. Steeds meer, steeds duidelijker moet het verstaan worden, dat onze zaligheid is eene uitgewerkte zaligheid en dat wij haar buiten ons, in Jezus Christus, hebben te zoeken.
Zeker was niemand meer overtuigd van die beteekenis voor de kerk dan de Apostel Paulus, maar voor het eigen persoonlijk leven heeft de apostel daaraan niet genoeg. Hij verlangt de kracht van Christus opstanding te kennen (Fil. 3:10).
Zal er paaschvreugde kunnen zijn, dan moet er leven wezen, leven uit God. Leven, wel in wezen volmaakt en onsterfelijk, doch altijd nog in ontwikkeling, gelijk het leven der geloovigen de volkomenheid hier op aarde niet bereikt.
Geen paaschvreugde voor de, zoo gewaand, volmaakten.
Paaschvreugde is er voor de hongerigen en dorstigen, voor de armen van geest, voor de vervolgden, voor de reinen van hart, voor de zachtmoedigen.
„Den armen wordt het evangelie verkondigd.” Voor armen is de paaschboodschap en dus ook de paaschvreugde.
Arm is niet de wereld; arm is de wedergeborene. Hij is arm naar God. Hij heeft vertroosting, ondersteuning noodig; hij is waarlijk behoeftig.
En nu kan hij rijk zijn in God, doch alleen in dezen weg, dat hij uit de hand van Gods genade leeft.
Zulk een arme heeft behoefte aan de openbaring des Heeren.
Hij moet den Heere leeren kennen, waar bij Hem ziet als den Rechtvaardige en Heilige, als den God zijner ontferming. Houvast moet hij verkrijgen aan 's Heeren beloften. Dat zal hem eene sterke ondersteuning zijn in zijn roepen tot God en bij oogenblikken vervullen met zulk een geloof, dat hem roemen doet in schuldvergeving, en dan sterk doet staan in de verwachting, dat de Heere het maken zal.
Verder komen velen niet, en, omdat de belofte toch altijd wijst op een onvervuld iets, en, dat de Heere het maken zal, insgelijks daarop wijst, wordt bij de zekerheid van het oogenblik toch nog gevonden een gevoelen van onvoldaanheid, eene ledigheid. De verzekerheid ontbreekt.
Mocht het eens recht Paschen worden!
Mocht op dit feest, door de onderrichting des Geestes, het oog van menige zuchtende ziel gevestigd worden op het ledige graf.
Mocht het feit, dat Jezus is opgestaan, Jezus, de plaatsbekleedende Borg, eens zoo worden toegepast, dat uit den drang des harten mocht worden geroepen : Komt, luistert toe, gij allen, die God vreest ; ik zal u vertellen, wat de Heere aan mijne ziel gedaan heeft!
Dan zal het nieuwe verbond ook waarlijk beleefd worden, en het woord van hem, die onder den ouden dag, door alles heenziende, sprak: „Ik weet, mijn Verlosser heeft,” zal worden herhaald, en bekroond met het: „Hij is opgewekt om mijne rechtvaardigmaking!”

L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1926

De Wekker | 6 Pagina's

Paschen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1926

De Wekker | 6 Pagina's