Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Levend water. (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Levend water. (2)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Indien gij de gave Gods kendet, en wie Hij is, die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zoo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zoude u levend water gegeven hebben. Joh. 4:10b.

Het kennen van Christus, het begeeren van Christus en het genieten van Christus staat met elkander in 't nauwste verband. Hierbij moet echter wel bedacht dat er tweeërlei kennen van Christus is: louter historische kennis, en wat men gewoonlijk noemt: zaligmakende kennis. Wie meent, dat historische kennis van Christus genoeg is tot zaligheid bedriegt zichzelven. Al kan iemand geheel den Bijbel als een uit het hoofd geleerde les opzeggen, dan brengt dit, op zichzelf genomen, den mensch geen schrede nader tot de zaligheid. Zaligmakende kennis is geheel iets anders; deze werkt en geeft Christus door Zijn Woord en Geest. Deze kennis wordt in de H.S. genaamd: verlichting des verstands.
Men kan haar ook noemen: geloofskennis, levende kennis, in tegenstelling van doode kennis. Al had de vrouw uit Samaria nog honderdmaal Jezus ontmoet, en al had zij telkens in hem erkend den profeet uit Nazareth zonder meer, dan zou zij nooit Hem hebben erkend en geëerd, als de Gave Gods. Hieruit moet verklaard, hoe het komt, dat zoovelen Jezus kennen, zonder Hem in waarheid te begeeren. Zij spreken over Hem, maar zien geene heerlijkheid in Hem. Christus is hen niet onmisbaar. Hun hart gaat veel meer uit naar andere dingen dan naar Hem.
Anders is dit, met allen, die Hem kennen gelijk Hij is: God en mensch in de éénigheid Zijns persoons. De Borg van het verbond der genade. De Middelaar Gods en der menschen.
De eenige Zaligmaker van zondaren: de Gave Gods. Wie Christus alzoo kent, die kent ook zichzelven. Godskennis en zelfkennis, werkt één en dezelfde Geest. Beide zijn onafscheidelijk aan elkaar verbonden. Zoodra de Samaritaansche vrouw door het oog des geloofs Christus aanschouwt, heeft zij als in een spiegel ook haar eigen gedaante waargenomen. Zoodra zij tot de ware kennis van Jezus komt, begeert zij van Hem levend water. En zoodra hare zielsbegeerte daar naar uitgaat, bevestigt de Heere Zijn Woord aan haar: die tot Mij komt, zal Ik niet uitwerpen. Eerst werkt de Heere behoefte in haar hart; daarna geeft Hij de vervulling. Ontbreekt de behoefte, dan wordt, zoomin op geestelijk als op natuurlijk gebied, de edelste gave niet begeerd.
Christus is den geloovigen dierbaar. Maar hen ook alleen.
Wie gelooft in de bijzondere redering en voorzienigheid Góds, ziet in het komen van de Samaritaansche vrouw tot de waterfontein te Sichar, en in hare ontmoeting van Jezus aldaar, nog iets meer, dan wat men gewoon is een toevallige ontmoeting te noemen. Een onzichtbare Vaderhand leidde deze vrouw tot Christus. Daartoe moeten wegen en middelen dikwerf samenloopen. Wat de Heere later predikte, zien we hier zoo aanschouwelijk in vervulling treden: Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem (of haar) trekke. Waarom keerde zich deze vrouw niet haastelijk af van Hem, in wien zij duidelijk een Israëliet herkende? En waarom gaf zij op het eerste woord door Jezus tot haar gesproken niet aanstonds tot antwoord: Gij zijt een Israëliet en ik ben een Samaritaansche en bijgevolg is de klove tusschen ons te groot, dan dat ik mij met U in gesprek kan begeven?
Gelijk het vervolg dezer geschiedenis leert, was deze vrouw eene zondares. Eene dier ellendige en verlorene, voor wie Jezus op aarde kwam, om te redden en te zaligen.
Meermalen was zij naar de Jakobs-bron geweest om water te putten, maar nooit was zij in aanraking gekomen met Hem, die zich bereidwillig verklaart, haar levend water te geven. Jezus predikt haar dit, maar zij verstaat het niet. Zij luistert wel met aandacht en belangstelling, maar heeft allerlei bezwaren en bedenkingen. Nu zij hoort van levend water, denkt zij alleen aan het water uit deze fontein. Maar de vreemdeling, die haar aanspreekt, heeft niet om mede te putten en de put is diep. Van waar kan deze dan het levend water hebben?
Op deze bedenking volgen nog andere. Maar geen bezwaar. Want terwijl de Heere tot haar spreekt, en met een aldoordringenden blik haar aanstaart, weet Hij hare belangstelling verder te wekken. Bij die belangstelling komt behoefte, en voor die behoefte is in Hem, die tot haar spreekt de eenige maar ook volkomene vervulling. Hierop hadden Israëls profeten gewezen. Dat heil was eeuwen lang aan Jakobs kinderen beloofd. Onder allerlei zinnebeelden was die schoone toekomst voorgesteld. Als een rijsje of twijgje uit een afgehouwen tronk opgeschoten; als een tak van een ceder op een berg geplant; als een fontein, welke geopend, een overvloed van water zou voortbrengen tot reiniging van alle besmetting. Dat heil was nu gekomen. Profeten en koningen hadden begeerd het te mogen aanschouwen.
Dat heil wordt door God geopenbaard in den Zoon Zijner eeuwige liefde. Door teekenen en wonderen bevestigt Christus, dat Hij waarlijk de Zone Gods is. Bedding en genezing gaat alom van Hem voor ellendigen uit. Maar een geopend oog is noodig om Hém te zien, een ontsloten oor om Hém te hooren, een opmerkzaam hart om Hém te erkennen, en een oprecht geloof om Hém te genieten, in wien alle Gods beloften zijn vervuld.
Want al is onze behoefte onuitsprekelijk groot, en al is hetgeen tot vervulling dier behoefte kan dienen nog zoo dicht bij ons, wat baat dit den mensch zoolang hij geen deel heeft aan — en in nadere gemeenschap komt met hetgeen tot zijne zaligheid is geopenbaard. Hoe fel Gods Woord ook wordt bestreden, en hoe algemeen de bijzondere Godsregeering wordt geloochend en miskend, toch wordt van geslacht tot geslacht de waarheid in dat Woord geleerd, bevestigd: De natuurlijke mensch verstaat niet de dingen, die des Geestes Gods zijn.
Gelijk Christus het brood des levens is, zoo is Hij ook dat levend water, waar levendmakende kracht van uitgaat. Die van dit water drinkt, zal in eeuwigheid niet dorsten, maar het zal in hem worden eene fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. Deze weldaad duurt voort, omdat de genade niet ophoudt. Ander water, dat wij drinken, doet zijne nuttigheid en het verdroogd, maar wie drinkt van het water, dat Jezus geeft, heeft het altijd in zich, en is daarom voor immer bevrijd van geestelijken dorst.
Wat genade vandaag ook uitwerkten hoeveel stroomen zij heden uitgiet, morgen is zij weder in staat hetzelfde te doen.
In de vrouw uit Samaria zien we vertegenwoordigd de behoefte van geheel Adams geslacht. Van alle andere behoeften vraagt de mensch vervulling, en ieder doet, wat bij kan, om daartoe te komen. Alleen wat voor de eeuwigheid noodig is, wordt niet gezocht, omdat de mensch door de zonde verblind, in dit opzicht zijn eigen behoefte niet kent. Indien de vrouw in Jezus bij de fontein te Sichar, aanstonds den eenigen Zaligmaker van zondaren had erkend, zou zij terstond alle andere behoeften uit het oog hebben verloren, en nedervallende Hem hebben aangebeden. Immers wat voorrecht viel haar te beurt. Welk een rijkdom van genade was in Christus ook voor haar geopenbaard. Hij, die mede Schepper van hemel en aarde was, is in dienstknechts gestalte op aarde afgedaald. Hij, die rijk was, is ook om harentwil arm geworden. Hij, die de zee en de rivieren heeft voortgebracht, vraagt aan een nietig menschenkind: geef mij te drinken.
Maar in de diepste diepte zijner vernedering zien we de majesteit van Israëls God en Koning, openbaar worden, welke ons herinnert aan de heerlijkheid, het licht en de kracht van de opgaande zon. Wat de vrouw niet oogenblikkelijk bemerkt, zal zij, als de vrucht van eeuwige zondaarsliefde en reddende genade, straks verstaan. Door Jezus onderwezen, verliest zij Gerazim en Jeruzalem uit het oog, om te verstaan het groote geheim: God is een Geest, en die Hem aanbidden moeten Hem aanbidden in Geest en waarheid. Niemand komt tot den Vader dan door den Zoon. En een iegelijk die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Hem.
En gij mijn waarde Lezer! kent gij de Gave Gods?

Wijlen Ds. J. WISSE Czn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1926

De Wekker | 6 Pagina's

Levend water. (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1926

De Wekker | 6 Pagina's