Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit „Luctor et Emergo” nemen wij het volgende over:
EEN WAARDIG GETUIGENIS.
Mej. H. S. S. K. schreef in haar brief aan een vrienden (in „de Standaard” van Zaterdag 28 Aug) kostelijke woorden over de vrouw en de hedendaagsche mode. In verband met wat wij schreven over dit onderwerp, kunnen wij niet nalaten enkele uitknipsels te geven. Het eerste gedeelte van dien brief is ook belangrijk, maar raakt dit onderwerp niet. Dan schrijft zij over de roeping der vrouw en van een gesprek met een vromen Zwitser dit:
„Als je denkt, welk een bijzondere roeping onze Schepper ons vrouwen gegeven heeft, door dat sterkere ingeschapen schaamtegevoel, hoe diepbedroevend is het dan, dat de mode de vrouw dwingen wil, om dat schaamtegevoel geweld aan te doen. en zich in oneerbaar gewaad te vertoonen!
Ik ontmoette op een van mijn bergtochten een vromen Zwitser, een kamper tegen 't toenemend ongeloof en de toenemende onzedelijkheid in zijn vaderland. We hadden hoog op de bergen een heerlijk geestelijk gesprek, en ik was 't met hem eens, toen hij zei: „Twee jaar geleden zou iedere fatsoenlijke vrouw zich geschaamd hebben, zich zóó in publiek te vertoonen. Nu doet ze 't, omdat het mode is! 't Is alles gevolg van 't ondermijnen van 't gezag van Gods Woord.”
Daarna vertelt zij Mevrouw Van Hoogstraten-Schoch ontmoet te hebben in Grindelwald. Van deze vrouw schrijft ze:
„Maar vijandin is ze van de hedendaagsche vrouw, de zich-zelf-en-haar-genot-zoekende, geëmancipeerde, dansende, rookende, man-vrouw”.
Heel belangrijk is wat nu volgt. Wij geven het lange citaat weêr. Onder onze abonné's zijn ook vele lezeressen. En heusch, 't is niet overbodig, dat onze jongelingen het ook lezen. Mej. K, schrijft:
Zoo jammer vond ik daarom, dat een blad, waarvan Mevrouw v. H. mede-redactrice is, zonder protest een artikel opnam van A(ntonia M(argaretha), waarin deze het kort-geknipte haar der vrouw op één lijn stelt met het geschoren gelaat van den man. De redenatie van A. M. komt in 't kort hier op neer. Van tweeën een òf de vrouw mag heur haar niet kortknippen, maar dan mag de man ook zijn baard niet afscheren. Of de man mag wèl zijn baard afscheren, maar dan mag de vrouw evengoed heur haar kortknippen. Wie 't eene goedkeurt en 't andere af keurt, maakt zich schuldig aan de dwaling der tweeëerlei moraal”.
Zie je, daar heb je het fatale feministische beginsel van de gelijkheid, of gelijkwaardigheid, of op één lijn staan van man en vrouw overgewaaid in ons Christelijke vrouwenkamp?
„De feministen gaan altijd van die z.g. „gelijkheid” van man en vrouw uit. Als de man 't mag, dan mag de vrouw 't evengoed. Als 't de vrouw onthouden wordt, dan mag de man 't evenmin hebben. Je kent het lieve liedje. 't Wordt op alle toonaarden gezongen.
Natuurlijk is A. M. 't als Gereformeerde vrouw hiermee heelemaal niet eens. Maar nu heeft ze zich toch op één punt laten verschalken. Te goeder trouw natuurlijk. Dat kan ik me anders van haar niet voorstellen.
Wij, Christenvrouwen moeten bij de oplossing van alle problemen, die zich in 't hedendaagsche vrouwenleven voordoen, altijd weer terug naar de scheppingsordinantie, die man en vrouw niet als gelijke, maar als in aard en aanleg en roeping verschillende wezens schiep.
En wat is nu de fatale toepassing van 't revolutionair beginsel, zooals wij dat in 't feminisme tot uiting zien komen? Man en vrouw gelijk, gelijkwaardig, gelijke rechten, gelijke plichten, dus: — laatste consequentie — gelijke kleeding. De vrouw wil zijn als de man, dus kleede zich ook als een man. En knippe heur haar af opdat haar hoofd zooveel mogelijk op een mannenhoofd lijke!
Dat is de reden, waarom de mode 't kortgeknipte haar der vrouw vóórschrijft. Ik zeg niet, dat iedere vrouw en ieder meisje die 't doet, 't welbewust daarom doet. Maar de drijfveer dezer mode is geen andere dan zondige emancipatie-zucht.
Ik wou dat A. M. vóór ze haar artikel schreef, hier in Grindelwald gezien had, wat ik zag. Een jong meisje, dat in de dorpsstraat, ten aanschouwe van 't publiek, liep te rooken in een Tyroler jongensbroek met groene bretels over een overhemdblouse, en natuurlijk met kortgeknipt haar.
En nu ben ik heusch niet zoo bekrompen, om niet te begrijpen, dat vrouwelijke alpinisten voor sommige tochten in 't hooggebergte onmogelijk een rok kunnen dragen. Maar dan is er nog een profbroek, speciaal voor vrouwen gemaakt, zoo ruim, dat ze in de verte op 'n rok lijkt. En bovendien zal geen eerbaar meisje zelfs in zoo'n vrouwelijke sportbroek zich op straat vertoonen.
Maar dit meisje was een toonbeeld van wat ik zooeven schreef over 't wegwerpen van het der vrouw ingeschapen schaamtegevoel.
Zóó erg had ik 't nooit gezien. Ik schrok er van. Ik schaamde me over mijn eigen sexe.
Heeft dat kind dan geen moeder, dacht ik, die haar naar huis stuurde, om zich fatsoenlijk aan te kleeden? Of… zat die moeder ook ergens met kortgeknipt grijshaar, en vleeschkleurige kousen uit korte rokken stekend, te rooken in een hotelkamer? Zulke „moedertypen” zie je genoeg op reis!
C'est le premier pas qui coûte, zegt een Fransch spreekwoord. Alleen de eerste stap kost moeite. Tusschen 't kortgeknipte haar en de Tyroler jongensbroek is alleen maar graadverschil, 't Is allebei uiting van emancipatie-zucht.
Gelooft A. M. mij misschien niet? Mag ik haar dan eens voorleggen, wat ik hier in een Fransch modeblad las onder het opschrift: Waarom worden de vrouwen zoo manachtig?
„Zie zoo, net als de mannen, gaan de vrouwen weer stijve, hooge dassen dragen… Zullen we er weldra toe komen, om op straat niet meer te kunnen onderscheiden tot welke sexe de menschen behooren die wij tegenkomen? Dát is de vraag, want wij knippen onze haren kort, wij dragen mannenjassen, platte schoenen, hooge overhemdachtige blouses en stijve dassen om den hals.”
De redenatie van A. M. zou alleen dan steek houden, indien 't scheren van zijn baard voor den man de bedoeling had om er verwijfd uit te zien.
Tenminste, dan zou A. M. 't korte afgeknipte vrouwenhaar en de geschoren mannenwang op één lijn mogen stellen, en zeggen: keur beide af, of laat beide toe.
Maar ik behoef er heusch niet over uit te weiden, dat de man zijn baard scheert, niet om op een vrouw te lijken, maar eenvoudig om practische en hygiënische doeleinden.
Terwijl 't kort afgeknipte haar der vrouw een stap is op de helling, die naar algeheele emancipatie voert.
En daarom moet geen Christenvrouw er aan mee doen, noch het verdedigen, zelfs niet het vergoelijken, maar er tegen strijden met allen invloed en alle gaven, die God haar gegeven heeft.”
We zijn dankbaar voor deze kloeke woorden. Dat is wat anders dan wat flauwe en zoutelooze redeneeringen, die langs het onderwerp heengaan. Elk blad, elk christelijk blad, moet deze woorden eens over nemen, 't Verwondert mij, dat tot heden zoo zeldzaam een christelijk blad een kloek getuigenis deed hooren. Hier spreekt een vrouw op waardige wijze tot een vrouw.
We vinden de dingen, waar hierover geschreven wordt, veel erger dan b.v. vrouwenkiesrecht. Wij zijn daar ook geheel tegen. Natuurlijk. Maar veel erger vinden we de goddelooze mode. De Heilige Schrift spreekt hier duidelijke taal. Maar hierover zwijgt men, terwijl men jaren kibbelt over andere dingen.
Wij zijn dankbaar, dat we ten minste èène stem beluisterden, die een kloek getuigenis deed hooren. Dat er ook onder ons zijn, ook onder de jongelingen, die deze dingen liever niet lezen, vinden we een bedenkelijk en bedroevend teeken.
Als het gezag van Gods Woord ondermijnd wordt in betrekking tot de leer, dan schorst men zelfs predikanten; in betrekking tot het leven schijnt men vrij spel te mogen hebben. ”

Red. v. „L. et E."


In „De Middernachtzendeling”, het orgaan van de Nederlandsche Middernachtzending Vereeniging, de vereeniging, die zoo uitnemend en volhardend strijd tegen de openbare onzedelijkheid, lezen wij (September-1926-nummer) van de hand van (J.N. van) M(unster) het volgende:
„Ik wenschte te kunnen schelden….
Toen ik mij zette om iets te schrijven uit de practijk van onzen arbeid, kwam mij voor den geest de wensch, hierboven neergeschreven, die voor meer dan 25 jaar door een onzer voormannen in een openbare vergadering werd geuit.
„Ik wenschte te kunnen schelden.” 't Klonk toen en 't klinkt misschien ook nu wel vreemd, zulk een wensch te hooren uitspreken, omdat er in den regel bij schelden gedacht wordt aan laag-bij-de-grondsche-taal, welke over de lippen stroomt door den drang van lage driften en onheilige gedachten. Zoo behoeft het echter niet te zijn; in schelden kan ook majesteit liggen; schelden kan verheven zijn. Want immers ook God scheldt in Zijn Woord.
Welnu, zoo, in verheven zin, werd het destijds bedoeld en ook in dien zin voel ik meermalen den wensch in mij opkomen van te kunnen schelden. Maar ik kan 't niet.
Zóó ik 't kon, wat zou ik ook op vele dingen en op vele mannen en vrouwen van onderscheiden leeftijd schelden, omdat zij recht en waarheid verkrachten; omdat zij het goede kwaad en het kwade goed heeten.
Ik zou schelden op het zg.n. Malthusianisme met zijn verderfelijke praktijken.
Ik zou schelden op menig film-operateur en bioscoop-exploitant, omdat door zoo menige rolprent de moraal geweld wordt aangedaan en zielen worden bezoedeld.
Ik zou schelden op meer dan eene tooneelvoorstelling, waarin de ondeugd en het kwaad worden verheerlijkt en, de zeden in gevaar worden gebracht.
Ik zou schelden op al die vrouwen en meisjes, die door de wijze, waarop zij zich kleeden, hunne eerbaarheid als 't ware te grabbel gooien.
Ik zou schelden op vele jonge, en niet meer jonge mannen, die meenen tegenover het meisje en de vrouw zich „alles” te mogen veroorloven.
Ik zou schelden op die vele mannen, die het meisje zoo zoetelijk spraken van „liefde” en van „trouw”, die beloofden haar „nooit aan haar lot te zullen overlaten” en ze toch met haar kindje wreed van zich stieten.
Ik zou schelden op menig politie-autoriteit, die ter bestrijding van de zedeloosheid maar 't liefst zoo weinig mogelijk moeite zich getroost en doet, alsof er geen zedelijkheidswetten en politie-verordeningen bestaan.
Ik zou schelden op de autoriteiten, die met kwistige hand vergunning verleenen voor allerlei dansgelegenheden en cabarets, open tot in 't holst van den nacht, waardoor zoo onnoemelijk veel kwaad wordt in de hand gewerkt.
Maar ik kan niet schelden en moet dus zonder schelden m'n afkeuring over veel en velerlei, wat ik hoor, wat ik zie, waarmede ik in aanraking kom, te kennen geven.
En zoo ik schelden kon, misschien zouden de gescholdenen er zich niets van aantrekken, zoo goed als er velen zijn met wie wij in aanraking komen, die zich niet laten gezeggen.
Zoo o.a. die jonge man, bezoeker van Haarlem's cabaret „Modern”. Nog niet lang getrouwd. Volgens zijn eigen verklaring is zijn vrouw een goede vrouw, goed voor hem, goed voor haar taak, kortom, niets op haar te zeggen, en toch…. en toch hij meende zich wel de vrijheid te mogen veroorloven tot ver over middernachtelijk uur met andere meisjes over den dansvloer in „Modern” te zwieren.
Wat ik ook tot hem sprak, 't stuitte alles af op z'n botte ziel. Voor inzicht van verkeerde handelingen blijkbaar niet vatbaar. M'n waarschuwing, dat hij niet alleen z'n gezin, maar zichzelf in de ellende zou storten en z'n zaak er door onder zou gaan, hoorde hij kalm aan, maar hij stoorde er zich weinig, of beter gezegd in 't geheel niet aan. Hij ging z'n gang, bleef uitgaan, bleef dansen en 't gevolg is dat nu z'n ellende al is begonnen.
Moedwillig heeft hij z'n heele geluk verbrijzeld.
Als ik schelden kon, wat zou ik op zulke lafaards, die zich mannen noemen, schelden, misschien zou dat eenigen invloed ten goede oefenen.
Maar als ik schelden kon, dan zou ik 't niet alleen doen op zulke mannen, maar ik zou 't vooral doen op inrichtingen en exploitanten, die mede oorzaak zijn, dat gezinnen worden uiteen geslagen en zielen verwoest door te parasiteeren op anderer leed en ellende.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1926

De Wekker | 6 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1926

De Wekker | 6 Pagina's