Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Biddend pleiten op des Heeren Woord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Biddend pleiten op des Heeren Woord

10 minuten leestijd

„Gedenk des Woords, tot uwen knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.” Ps. 119:49.

Een verslaggever van de ramp met de Titanic, het grootste stoomschip van de wereld, dat op zijn eerste reis van Engeland naar Amerika met 1600 menschen in de schier peillooze diepte van den oceaan wegzonk, schreef, dat de opvarenden eerst op het allerlaatst bewust werden, het groote gevaar, waarin zij verkeerden. 't Is ieder mensch zoo eigen, om in en bij alle gevaar, te hopen zoo lang men kan. En geen wonder: Hoop doet leven. Een leven zonder hoop is geen leven. Onze hoop moet echter, zal het wel zijn, grond hebben. Vooral in zaken van groote beteekenis, en van diepen ernst, is het de vraag, als iemand hoopt, op welken grond rust die hoop.
Niets kan ernstiger en van grooter gewicht zijn voor ieder mensch, dan de vraag: Wat denkt ge van uzelven voor de eeuwigheid. Nergens hebben we meer en grooter belang bij, dan bij deze eéne, in beteekenis alles overtreffende vraag. Geschapen voor de eeuwigheid, weten we, dat ons leven op aarde maar zoo kort is, en dat in dat korte leven ieders lot beslist wordt voor de eeuwigheid. Behouden of verloren. Binnen of buiten, voor eeuwig gelukzalig of voor eeuwig rampzalig, één van beide, dat weten we, overeenkomstig de onfeilbare uitspraken van des Heeren Woord, heeft ieder sterveling te wachten. Leeft ge nu in de sterkere of zwakkere hoop, dat de eeuwige heerlijkheid hier namaals uw deel zal zijn, dan is de vraag, op welken grond rust deze uwe verwachting.
In de Heilige Schrift wordt de hoop onderscheiden in een levende en in doode hoop. De levende hoop is uit God, zij is vrucht van de liefde Gods in uw hart uitgestort. De doode hoop daarentegen is van geheel anderen oorsprong, van geheel anderen aard, zij eindigt in de meest bittere teleurstelling. Bij de vraag, wat menschen al hopen doet in betrekking tot de eeuwigheid, mogen we wel vragen: waar zullen we beginnen, en waar zullen we eindigen, indien we zouden beproeven een overzicht te geven van hetgeen als grond zijner hoop al moet dienen.
Met den Spreukschrijver mogen we dan wel zeggen: ieder mensch heeft een weg, die hem recht schijnt, maar het laatste van dien zijn wegen des doods.
De man Gods, wiens naam in dezen psalm wel niet wordt genoemd, maar men vrij algemeen David als dichter voor heeft aangezien, spreekt hier ook van hoop. En op de vraag, wat hem een hopende doet zijn, merken we allereerst op, dat zijne hoop een werkzame hoop is.
We hebben hier te doen, met een hopende, die bidt. Hij is en hij doet niet gelijk anderen, die wel van een hoop durven spreken, maar een hoop waarbij ze geen gebedsbehoefte hebben. De levende hoop sluit het gebed niet uit, zoomin als het geloof de middelen zal zoeken weg te redeneeren. Die bidder is een pleiter, en de grond waarop hij pleitend en biddend tot Zijn God nadert is het Woord, hetwelk de Heere tot hem, als tot Zijnen knecht heeft gesproken. Hopen op des Heeren Woord, dat is een hopen op goeden, op vasten grond. Ach zoo veel is er, dat de hoop van Gods kind kan doen verflauwen. Zooveel is er, waardoor de hoop kan aangevallen en bestookt worden. Als ge ziet op uw zwakheden en op uw ontrouw, — als ge ziet op uwe zonden en tallooze overtredingen, — als ge ziet op de vlekkelooze heiligheid en rechtvaardigheid Gods, — als ge u herinnert, wie en wat de Heere voor u was, en hoe gij dat alles hebt beantwoord. Als dan het bewustzijn in u levendig is, dat zelfs uwe gerechtigheden nog als een wegwerpelijk kleed zijn voor Gods aangezicht, is het dan wonder, dat zelfs Gods kind geschokt en geslingerd kan worden. Al spreekt de mond het dan niet hard op uit, dan zal velen het als een stille verzuchting der ziel niet vreemd zijn, in stilheid het voor Zijn God uit te spreken: Heere! de vrees voor zelfbedrog, de vrees voor eeuwig te zullen omkomen, dreigt bij oogenblikken de laatste flikkering mijner hoop te zullen uitblusschen. Maar uw kracht zal vernieuwd worden, het licht zal weer gloren, door al de duisternis welke u omringt, en uwe toekomst zal verhelderd worden, als het u gaan mag, als den godvruchtigen dichter uit Israël, en gij biddend pleiten moogt op des Heeren Woord. Immers dan kunt ge u verzekerd houden, dat de Heere, de beloften, gedaan aan allen, die Hem zoeken en vreezen, zal bevestigen. Dat doet God de Heere niet om onzentwil maar om Zijns zelfs wil. Hij is de God des Verbonds, wiens Verbond in eeuwigheid niet zal wankelen. Al Gods beloften zijn in Christus Jezus, ja en amen.
In Zijn Woord heeft God zichzelf gegeven. Hoe menigmaal is dat voor de ooren van Zijn Israël herhaald: Ik God ben Uw God. Dat is de vrijwillige, de eeuwige, de ondoorgrondelijke, de onafhankelijke liefde, waarmede de Heere de Zijnen van eeuwigheid heeft liefgehad. Om op des Heeren Woord te kunnen hopen is natuurlijk noodig, dat we dit Woord kennen. In het: Gedenk des Woord tot uwen knecht gesproken, ligt duidelijk begrepen, dat deze bidder, die zich een knecht des Heeren noemt, wist, niet alleen dat de Heere tot hem gesproken had, maar ook, wat de Heere tot hem gesproken had. Er is geen oprecht geloof, maar er is ook geen levende hoop, zonder kennis. Werd dit meer algemeen verstaan en begrepen, dan zouden velen niet zoo gering over de kennis der waarheid spreken. Men zou niet, gelijk men nu nog wel eens hoort, met verachting zeggen: dat is maar letterkennis.
Menschen kunnen zonder het gebruik van letters niet spreken. De Heilige Geest heeft zich ook van letters en woorden bediend, waarom het dan ook nooit sterk genoeg kan veroordeeld worden, als iemand op dergelijke wijze over Gods heilig Woord spreekt. Dat Woord leeft in de ziel van den bidder, die daar pleitend tot Zijn God spreekt en zegt: Gedenk des Woords tot Uwen knecht gesproken. Dat is alsof de man Gods zeggen wil: Heere! omdat ik weet, dat het Uw Woord is, en dat Gij de onvergankelijke zijt, daarom vervrijmoedig ik mij, om aldus tot U te spreken. Gaan dan de beproevingen des levens soms hoog uit, zijn de aanvechtingen des Boozen vele, en zijt ge omringd met spotters en lasteraars, met menschen, in één woord, die God niet kennen, ach, al ontvallen u zelfs dan vrienden en bekenden, waar ge iets beters van had gehoopt, het Woord, het eeuwig blijvend Woord van Uwen God is genoeg om te blijven hopen. Zoo menigeen heeft met David gezucht: Mijn ziel vol angst en zorgen, wacht sterker op den Heer', dan wachters op den morgen, den morgen, ach wanneer!
Wie met weinig woorden het kan en mag zeggen, mits in waarheid en in oprechtheid gesproken: „Ik hoop op des Heeren Woord”, die zegt meer dan iemand die uren lang redeneert, maar waarbij, helaas, dat ééne, het Woord Gods, als grondslag van alles ontbreekt.
Die ernstig en nauwkeurig Gods Woord leest en onderzoekt, zal daarin ontdekken, dat juist hierin het geheim schuilt van de kracht der geloovigen van alle tijden, dat zij op Gods Woord gehoopt en vertrouwd hebben. Al moest het dan ook soms, als met een Abraham, op hoop tegen hoop, de uitkomst heeft het immer bewezen, dat de Heere getrouw is. Laat het ongeloof dan maar voor korter of langer tijd spotten, laten de kinderen der wereld u verachten, geen nood: God die helpt in nood, is in Sion groot. De Heere had gesproken tot Zijn knecht, de Heere heeft gesproken en spreekt door Zijn Geest en Woord tot al Zijn volk. En wat nog meer zegt: God de Heere spreekt in en door Zijn Woord tot allen, die onder het licht der goddelijke waarheid leven.
Dat spreken Gods kan vertroostend en bemoedigend, het kan ook onderwijzend en bestraffend zijn. Waar het Woord Gods tot ons komt, daar komt de Heere Zelf tot ons. Dan wordt de goddelooze vermaand zijnen weg, en de ongerechtige man zijne gedachten te verlaten en zich te bekeeren tot den Heere, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk.
Dat doet de prediking van het Evangelie zoo ernstig zijn, want daardoor wordt aan ellendigen, aan doemelingen in Christus de weg tot ontkoming aangewezen. Daarin en daardoor treedt Christus voor u, als de eenige en volkomene Zaligmaker van zondaren.
Verstaat en gelooft ge dat Woord des evangelies, dan moogt ge u als een zondaar of zondares bij Jezus aanmelden en zeggen: Heere! ik kom tot U, op Uw Woord, waar Gij gezegd hebt: die tot Mij komt, dien zal Ik niet uitwerpen. Alles, wat als geloofswerkzaamheid zich kenmerkt, zal overeenkomst openbaren als het op de hoop aankomt, met den man die daar zegt: dat de Heere hem had doen hopen op zijn Woord. Bij alle verscheidenheid onder de oprecht gelooviger, is en blijft dit de eenheid, welke zij in hun bidden en pleiten voor God openbaren: des Heeren Woord is en blijft de openbaring hunner hoop.
Als alle ander licht hen gaat begeven, dan nog blijft het licht van Gods getuigenis, dat eeuwig zeker is, en dat slechten wijsheid leert, helder schitteren en glanzen. Daarom hebben Gods kinderen van alle eeuwen, steeds naar dat Woord gegrepen en gevraagd.
Dat Woord was hun steeds zoeter dan honig en honigzeem. Nooit kan naar waarde worden omschreven, wat in dat ééne woord: „gedenk” begrepen ligt, als een geloovig bidder daarmee als een smeekeling, tot den troon der genade nadert.
Van wie dit uitgaat, en tot Wien dat is gericht, dat zegt zoo onuitsprekelijk veel. Gedenk mijner, zoo bad de moordenaar aan het kruis, en welk een uitnemend geloof sprak er in die bede, welke zoo kennelijk door Jezus werd verhoord. Daar begint en daar eindigt het geloofsleven in. Met dat woord „gedenk”, doet de psalmist een beroep op de barmhartigheid Gods, waarbij hij tevens zijn vertrouwen uitspreekt, dat de Heere, Wiens vaderlijke gunst en toegenegenheid hij in zooveel uitreddingen en verlossingen had ondervonden, hem nooit begeven noch verlaten zou. Welke ellende het dan ook was, welke deze Godsman deed roepen en zuchten tot zijn God, doet er niets toe. Een rechtgeaard kind weet, dat het maar één Vader heeft. En dat kind weet ook, welk onderscheid er is, tusschen het toevlucht nemen tot zijn Vader, of tot iemand anders. Meer dan een aardsche vader over zijn kind, ontfermt zich de Heere over degenen, die Hem vreezen. Die vandaag roept en zucht: Heere! gedenk mijner in al mijn nood en ellende, — die zingt en jubelt soms den anderen dag: God zal zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken. Wat u bijzonder aantrekt en bekoort, dat zult ge niet licht vergeten. Wie dan ook ooit werd ingeleid in de heilgeheimen in Gods Woord geopenbaard, — en wie maar iets gesmaakt heeft van de kracht en de zoetigheid van Gods beloften, die zal verstaan wat het inheeft, als we hier iemand hooren gewagen, van een hopen op des Heeren Woord. Dan wordt het Woord Gods een licht op uw pad en een lamp voor uwen voet. Dan is dit Woord de staf, waar ge op steunen en rusten kunt. Zalig zij, die in hun laatsten en hevigsten nood, voor de poorten des doods gekomen, in waarheid den vromen Israëliet kunnen nazeggen: Gedenk des Woords tot mij gesproken, waarop Gij mij hebt doen hopen. Hemel en aarde zullen eens vergaan, maar het Woord Gods blijft tot in der eeuwigheid. Zoo lang er kinderen Gods in de wereld zijn, zal de 119 Psalm als den Bijbel in het klein, besproken, bepeinsd en gezongen worden.Hoe vele zielen zijn in den loop der eeuwen aan dezen stroom van levend water verkwikt geworden?

„Gedenk aan 't woord gesproken tot uw knecht,
Waarop Gij mij verwachting hebt gegeven,
Dit is mijn troost in druk mij toegelegd,
Dit leert mijn ziel U achter aan te kleven”.

Wijlen Ds. J. WISSE Czn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

De Wekker | 4 Pagina's

Biddend pleiten op des Heeren Woord

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

De Wekker | 4 Pagina's