Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals ik verwacht had zijn er een aantal brieven ingekomen in verband met den brief dien ik de vorige week gepubliceerd heb. Meestal van jonge menschen die het of geheel of gedeeltelijk niet eens zijn met den briefschrijver. Ik vermoed dat er nog wel meerdere zullen volgen, en dat ik daarom goed doe er voorloopig niet op in te gaan, maar rustig aan deze serie artikelen voort te arbeiden. Maar ik ben er dankbaar voor dat zij de aandacht hebben getrokken en met belangstelling worden gelezen. Ik moet het nu nog eens hebben over het instituut van den jeugd-ouderling, waar men in der tijd zoo’n geweldige drukte over maakte, alsof daarmede het probleem waarvoor de tegenwoordige christelijke jeugd ons plaatste opgelost was. Wij hebben toen dadelijk onze gedachten over dit instituut uitgesproken en gezegd, dat wij er heel weinig van verwachtten; omdat aan deze instelling weer diezelfde tweeheid ten grondslag lag, die wij in de jeugdkerk hebben geconstateerd. De jeugd wordt in de gemeente tot iets aparts gemaakt, en dat kan m.i. nooit in het belang van de jeugd en van de gemeente zijn. Wij moeten ook hier niet van elkander losmaken, wat God organisch verbonden heeft. De jeugd staat evengoed onder het ambtelijk toezicht van den kerkeraad als de ouderen en de kerkeraad heeft tegenover beide deelen zijn roeping. Maar nu kom ik aan een zeer kritiek punt, n.l. of de roeping die de kerkeraad tegenover de jeugd heeft, opgaat in en vervuld wordt door den kerkeraad, wanneer hij zijn roeping tegenover de ouderen vervult, of is de roeping tegenover de jeugd onderscheiden van de roeping tegenover de ouderen? Ik geloof dat hiermede het vraagstuk zuiver gesteld is en dat wij mitsdien moeten trachten hierop een antwoord te geven. Wat antwoord geeft de practijk hier? Dat de band tusschen kerkeraad en gemeente in de laatste jaren hoe langer hoe losser geworden is en dat een van de voornaamste oorzaken daarvan gelegen is in het huisbezoek. Ik geloof dat ik hiermede een van de belangrijkste vraagstukken uit het kerkelijke leven van onzen tijd aanraak; waarmede het welwezen der gemeente onafscheidelijk verband houdt. Want de opzieners der gemeente krijgen geen contact met de gemeente dan door middel van het huisbezoek. Waar het huisbezoek verwaarloosd wordt gaat dit contact absoluut te loor. De gemeente kent haar ambtsdragers niet meer en de ambtsdragers kennen de gemeente niet. Zonder nu de geestelijke behoeften der ouderen voorbij te zien zou ik toch willen zeggen, dat niemand het huisbezoek in onze dagen meer noodig heeft dan de jeugd. De jeugd moet opgezocht, de jeugd moet vastgehouden en met de jeugd moet gesproken worden door de ambtsdragers. Wij moeten weten wat er in de jeugd der gemeente omgaat en zij moeten ook aan de jeugd geestelijke leiding geven. Van zelf, dat ik hierbij allereerst aan onze predikanten denk. Ten eerste omdat zij door hun meerdere kennis van de geestelijke stroomingen van onzen tijd beter op de hoogte zijn met de gevaren waaraan onze jonge menschen in het leven blootstaan. Ten tweede omdat er door het catechetisch onderwijs reeds een betrekking tusschen hen en de jeugd bestaat. Ten derde omdat jonge menschen uit den aard der zaak liever met en tot hun dominé spreken over hetgeen hun hoofd en hart vervult, dan tot anderen.
Spreken over deze dingen eischt voor alles vertrouwen en vertrouwelijkheid naar beide zijden, en voor deze beiden kan de catechisatie de kweekplaats zijn. Maar de catechisatie is niet de plaats om tot een geestelijke bearbeiding van de jeugd te komen. Want geestelijke arbeid, vooral de arbeid onder de jeugd, draagt een sterk individualistisch karakter, en jonge menschen hebben tegenover elkander veel opzien en veel schaamte. Zij moeten ook elkander eenigermate kennen, alvorens zij zich in elkanders tegenwoordigheid kunnen en durven openbaren en uitspreken. Een belijdeniscatechisatie bijv., wanneer zij niet al te talrijk is, kan daar wel eens een zeer geschikte plaats voor zijn. De jonge menschen hebben dan eenige maanden afzonderlijk onder leiding van den predikant vergaderd. Het onderricht is op een bepaald doel gericht en wordt daaraan geheel dienstbaar gemaakt. Het geheel draagt een veel intiemer karakter, dan eenige andere catechisatie, zoodat hier telkens gelegenheid kan gevonden worden om te komen tot besprekingen, die een onuitwischbaren indruk in het hart van onze jonge menschen, maar evenzeer in het gemoed van den leeraar achterlaten. Nog tal van onvergetelijke uren rijzen onder het schrijven dezer regelen uit den tijd mijner ambtelijke bediening op, en ik weet dat vele van mijn oudleerlingen, die nu al mannen en vrouwen, vaders en moeders geworden zijn, bij het lezen van deze regelen, diezelfde gewaarwordingen zullen hebben, maar dat alles verandert toch niets aan hetgeen ik daarboven schreef, dat de catechisatie de plaats voor deze besprekingen niet is. Maar deze besprekingen moeten er toch wel zijn De jonge menschen moeten toch onder alles door wel gevoelen, dat zij gezocht en vastgehouden worden. Het moet en het mag niet voorkomen, dat jonge menschen jaren lang aan onze geestelijke verzorging zijn toevertrouwd, zonder dat wij eens geestelijk tegenover elkander gestaan hebben„ en die jonge menschen, zij het ook maar één oogenblik, hebben gevoeld, dat wij hun niet liefhebben. De apostel zegt ergens, dat hij ze met tranen vermaand had, en op een andere plaats, dat hij ze gebeden had, alsof God persoonlijk door hem bad, dat zij zich met God zouden laten verzoenen. Zoo moet het ook onder ons zijn. De jeugd der gemeente heeft recht op ons! Wij moeten ook voor hen, en inzonderheid voor hen een herder zijn, en gelijk een herder zijn schapen en lammeren kent, zoo moeten de voorgangers de hunne kennen. Dat vereischt ontzaglijk veel. Dat eischt allereerst tijd, en tijd is ook den voorgangers in onze dagen zoo spaarzamelijk toegemeten. Maar het vereischt ook veel liefde, veel geduld, veel takt en veel geestelijke kennis. Ik vermoed, dat er vele vragen zullen rijzen, veel bezwaren gemaakt, veel bedenkingen opgeworpen. Maar ik zou daartegenover willen opmerken: Ga met al uw vragen, bezwaren en bedenkingen tot Hem, die gezegd heeft: „Al wat u ontbreekt, Schenk Ik, zoo gij ’t smeekt, mild en overvloedig.” De crisis in ons opkomend geslacht is geweldig, ’t Gaat om de toekomst van Christus’ kerk in ons vaderland. Daarom: geeft u zelven voor alles aan de jeugd, en de jeugd zal zich aan u geven, om zich door u te laten leiden naar des Heilands voeten.

d. H. (den Haag) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1926

De Wekker | 4 Pagina's

Kerk en Staat.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1926

De Wekker | 4 Pagina's