Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"Eli, Eli, lama sabachtani!"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Eli, Eli, lama sabachtani!"

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 27:46

Het lijden en sterven van onzen Heere Jezus Christus krijgt voor ons eerst dan waarde voor tijd en eeuwigheid, als wij het waarlijk kennen mogen als plaats-bekleedend, borgtochtelijk lijden voor ons. Kennen, dit verstaan we, niet slechts oppervlakkig, omdat Gods Woord het ons leert, maar kennen, zaligmakend door de werking des Heiligen Geestes, door het geloof, als een lijden in de plaats van ons lijden, een dood in de plaats van onzen dood. Kennen wij het zoodanig, dan verstaan wij het „waarom” des lijdens, en dan gaat de Borg in in onzen dood en verdoemenis. Dan doet de Heiland maar niet iets, doch alles voor ons, schuldigen, doemschuldigen. Dan leeft voor ons Jesaja 53 en gaat er van Golgotha eene sprake des levens uit voor onze zielen.
Borgtochtelijk is Jezus'lijden. Wat Hij draagt is niet Zijne schuld of zonde; Hij beeft ze niet gekend, zegt de Apostel (Rom. 4 : 25). Het is de schuld, de zonde van Gods gekenden, met het geheele menschelijk geslacht, als gevallen en dood door de zonden en misdaden, liggende onder den vloek.
Al de smart op Golgotha is er om de zonde, is er als behoorende tot de straf op de verbreking van het verbond Gods, de schending en vertreding van Zijn heilige wet, de verwerping van den gelukzaligen God.
Hoe zwaar is die straft! Is zij volkomen.met lichaamspijn en zieleleed, dat, neem het in de sterkste mate, geleden kan worden aan deze zijde des grafs?
Neen ! Ware het zoo, de bedriegelijke troost der wereld zou reden van bestaan hebben, als zij spreekt na het overlijden van iemand, die veel geleden heeft, van een „nu wel beter hebben, omdat de betrokkene zooveel heeft moeten doormaken.” Maar het is een bedriegelijke troost, zonder grond.
De zonde wordt niet geboet door hare gevolgen of door tijdelijke oordeelen. Haar straf is de dood in zijn geheelen omvang, d. i. niet de dood, als scheiding tusschen ziel en lichaam; met de opstanding ten laatsten dage worden deze hereenigd, — het is de dood als scheiding van God en Zijne zalige gemeenschap. Wie zal deze straf beschrijven; wie het doodelijke van dezen dood teekenen?
Acht die straf niet gering, gij, die het buiten en zonder God zoo goed meent te kunnen vinden, omdat —gij God niet kent. De grootste smart van een kind des Heeren is juist bel gemis van God, Dien het lief heeft in Zijne deugden, van liefde en ook van gerechtigheid, van genade en ook van heiligheid, Die beminlijker en aanbiddelijk er wordt naarmate de rijkdom Zijner deugden zich meer openbaart. Gij kent dien God niet en daarom kunt gij Hem, zoo gij meent, missen. Maar als straks uw aardsche verschijning breekt, dan zullen uwe oogen opengaan, dan zult gij zien, kennen, weten, maar — te laat. Uw val in Adam, de verdoemelijkheid door uwe eigen zonden zullen in het verterend en toch niet verdelgend vuur der deugden Gods u doen branden tot in eeuwigheid. Dat is de hel!
De straf op de zonde bedreigd is de eeuwige dood!

Welk een donkere diepte ontsluit het sobere verbaal van Christus' lijden aan het kruis. De Schrift geeft zich geen moeite om dat lijden te ontleden; nimmer zullen wij ook de lengte, breedte, diepte en hoogte des lijdens treffen! Zon eenvoudig klinkt het: „En van de zesde ure aan werd er duisternis over de geheele aarde, tot de negende ure toe. En omtrent de negende ure (dat is, naar onze dag verdeel ing, ongeveer drie uur in den middag) riep Jezus met eene groote stem, zeggende: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”
Het zijn de woorden, waarmede de 22ste psalm aanvangt, die de Heiland hier uitroept. David deed het uit de diepte zijner ellende; die van den Zaligmaker is grooter.
Het was geen gewoon natuurverschijnsel, dat er duisternis werd over de geheele aarde. Het Paaschfeest werd gevierd bij nieuwe maan, en dan kan er van zonsverduistering geen sprake zijn. Deze duisternis is door den Rechter van hemel en aarde beschikt om over Jezus te komen, Jezus, den tot zonde gemaakten Mensch, wien alle scheppingsheerlijkheid, scheppings verkwikking en scheppingstroost hier onttrokken wordt, gelijk zij ons, ware er geen lankmoedigheid bij God, moest onthouden worden en eens zal worden onthouden, zoo wij in het Lam Gods niet gelooven. Dat is een voor den Heere Jezus benauwende duisternis geweest, Hij wordt overgegeven aan de duisternis. Het is, alsof, met het verdwijnen des lichts, aan de macht der duisternis, aan de geestelijke boosheden in de lucht de gelegenheid wordt geboden, zich in alle felheid te werpen op den Zone Gods. „Voor een tijd”, Luk 4 : 13, is de duivel van den Christus geweken. Nu keert bij met alle macht zich tot den Gekruiste. Van buiten donker; van binnen donker! O, daar wordt wat afgeworsteld in die duisternis!
Hier wordt ingegaan in des menschen val, in zijne verdoemenis! Het leed om der zonde wil wordt gedragen; de vloek over de aarde wordt gezien, gevoeld. Maar bovenal, hier wordt de vloek over de overtreding op den Christus gelegd.
Hier is de hellevaart van Hem, wien, in Zijne verheerlijking op den berg ligt het bewijs, de heerlijkheid des hemels toekwam, het zitten aan Gods rechterband, in Zijnen troon, aan Zijn hart.
Nedergedaald ter helle!
Wie kende God in de volheid Zijner deugden, gelijk Hij? Wie deelde in de liefde des Vaders gelijk de eeniggeboren Zoon van God ? Wie had God lief, gelijk Hij Hem lief had, Hij, in wien de Vader al Zijn welbehagen had, en die in den Vader al Zijn welbehagen had?
De vloek komt over Hem en Hij moet het doormaken, dat de Vader Zich aan Hem onttrekt, Hem verlaat, als ware Hij Zijn Kind, Zijn Zoon niet; als hadde Hij het Zich onwaardig gemaakt den Vader Vader te noemen, Zichzelf Zijn Zoon.
Dat is het toppunt des lijdens geweest voor den Christus Gods!
Neen, de hand des Vaders is niet verkort, dat zij niet zoude kunnen verlossen, en Zijn oor is niet zwaar geworden, dat het niet zou kunnen hooren; maar de borg-ongerechtigheid maakte eene scheiding tusschen Christus en den Vader, de borg-zonde verborg het aangezicht van God.
Zonder dat geen betalen der schuld, geene voldoening aan het recht Gods.
Wie zal beschrijven, wat er heeft omgegaan in de ziel des Heilands? Wat verborgenheid ligt er achter de soberheid van het verbaal!

Ontsluit het verhaal de donkere diepte van Christus' lijden, voor wie gelooven mag in Hem, is juist die donkerheid een licht des levens tot in eeuwigheid.
De vraag van het vierde kruiswoord is geen vraag der nieuwsgierigheid, geen vraag van ongeduld; in dat lijden is de diepte zoo groot, dat zelfs het waarom voor een oogenblik als omsluierd is geweest, niet voor den Christus als den Zone Gods maar voor den Middelaar naar Zijne menschheid. Een antwoord heeft de Heiland niet noodig, en 't is ook ons niet noodig, dat uit den hemel een antwoord klinkt op die vraag.
Ieder, die waarlijk zondaar wordt voor God, leert het antwoord voor eigen persoon kennen, gelijk wij het vinden voor heel Gods volk in ons Avondmaals-formulier, als daarin gewezen wordt op de kracht van Christus' offerande aan het kruis en gezegd: „Ja, Zijn gezegend lichaam aan het kruis heeft laten nagelen, opdat Hij het handschrift onzer zonden daaraan zoude hechten; en heeft alzoo de vervloeking op Zich geladen, opdat Hij ons met Zijne zegening vervullen zoude; en heeft Zich vernederd tot in de allerdiepste versmaadheid en angst der helle, met lichaam en ziel, aan het hout des kruises, toen Hij riep met luider stemme: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? opdat wij tot God zouden genomen, en nimmermeer van Hem verlaten worden.”
In de plaats van onze hellevaart, die had moeten voeren naar eeuwig straf lijden in de hel, naar een eeuwig missen van God in het volle bewustzijn Zijner aanbiddelijke deugden, waarin een eeuwig kloppen zal zijn zonder opengedaan worden, een eeuwig bidden zonder verhoord worden, een eeuwig zoeken zonder vinden, gaat Christus in het oordeel van vloek en verdoemenis in.
Daarin ligt de redding voor den verlorene, de voldoening zijner schuld. Zonder die hellevaart van den Borg geen hemelvaart van den schuldige, wiens Borg Hij is. Zonder die hellevaart zelfs geen hemelvaart van den Borg als zoodanig. De opstanding is de bezegeling van de volkomenheid van Zijn offer en zou het offer volkomen zijn, dan moest Hij den dood in vollen omvang smaken.
Dat heeft Hij gedaan! Gode zij dank, Christus zij dank! Er is een weg des bebouds voor een doemschuldig en doemwaardig zondaar! Er is schuldvergeving, er is verzoening met God, want de schuld is volkomen betaald!
Hoort, gij gebogene onder uwe schuld, niet omdat gij smarten vreest, doch omdat gij tegen den Heere, uwen God gezondigd hebt, hoort, hoe Jezus klaagt, opdat gij in Gods gemeenschap, door u verbroken, hersteld zoudt worden !
Hoort, gij, die, er op gewezen door den satan, staart in twijfelmoedigheid op uwe vuile kleederen, hoort de zielekreet van Jezus, ingegaan In al uwe onreinheid, opdat gij rein zoudt zijn voor God! Hoort, gij bedrukten, door- onweder voortgedreven, ongetroosten, hoort wat Hij, Gods Heilig kind, uitschreit aan het vloekhout, Hij, wiens druk oneindig veel zwaarder is dan de uwe; die voortgedreven wordt door het wrekend recht van God tot in de diepten der hel; die moet missen den troost van 't lieflijk licht van Gods vriendelijk aangezicht; boort Zijne klacht, Zijne steenen zijn in Zijn hellevaart uit elkander geworpen, Zijn fundament is ontwricht, Zijne glasvensters zijn gebroken, Zijne poorten toegemuurd, en daarom ligt voor u de belofte, dat uwe steenen gansch sierlijk gelegd zullen worden, dat gij op saffieren zult gegrondvest worden, dat uwe glasvensters kristallijnen zullen zijn en uwe poorten van robijnsteenen.
O, dat God ons door Zijnen Heiligen Geest het geloof geve, om te gelooven in de nederdaling ter helle van onzen Heere Jezus Christus, opdat de genade ons genade worde. Dat heeft 's Heeren volk zoo noodig! Dan wordt het „Eli, Eli, lama, sabachtani” ons een reuke des levens ten leven, In Christus onze zaligheid!
Maar wat, indien wij het offer-.van Christus, onrein achten?
O, indien gij dé stem des Heilands, roepende uit de diepte, nog met onverschilligheid, misschien met eenig vleeschelijk smartgevoel, kunt hooren, zonder dat in uwe ziel het „mijne zonde! mijne verdoemenis !” weerklinkt, ach, bedenkt dan toch, wat tot uwen vrede dient. Wat zal het zijn, als over u de duisternis komt, als gij voor eeuwig van God verlaten zult zijn?
Heden, zoo gij Zijne stemme hoort, verhardt u niet, maar Iaat u leiden! Leer in den Christus nog zien, hoe groot uwe zonde en ellende is, opdat gij Zijn lijden en hellevaart moogt noodig krijgen, er de gepastheid tot verlossing Van zondaren in moogt leeren kennen, en, in verbrokenheid des harten de dierbaarheid er van beseffende, God en het Lam moogt leeren aanbidden en roemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1927

De Wekker | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1927

De Wekker | 4 Pagina's