Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Nieuwe Jeruzalem (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Nieuwe Jeruzalem (II)

Naar Openb. 21

6 minuten leestijd

En ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer (vs. 1).
In den beginne schiep God den hemel en de aarde, zoo vangt Gods Woord aan (Gen. 1: 1).
En ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde, zoo eindigt het.
Welk een harmonie, hoe schoon is deze goddelijke cirkel.
Wat door God geschapen is, kan deswege vallen, maar kan dan ook verlost en hersteld worden. Als door God geschapen, is die val zoo ontzaglijk, zoo diep; alles verwoestend. Maar als God dan ook redt en herstelt, wordt het alles des te heerlijker weer; uit het Paradijs gaat het niet over Golgotha naar het Paradijs terug; maar naar de verheerlijkte schepping.
Dit is de grondgedachte, die in dat nieuwe, nieuwe hemel, nieuwe aard, ligt opgesloten.
Wat in het Paradijs in aanvang bestond, zal dàn voltooid en alle sferen doorwonend zijn te aanschouwen.
Het goddelijk doel zal zijn bereikt. Heel deze bedeeling, van af den val tot de wederkomst Christi, is feitelijk „maar” een tusschenperiode. Dan gaat het alles nog maar eerst goed beginnen, ontplooien, voort-bloeien. De „vervolmaking” die in het Paradijs bedoeld en in uitzicht gesteld was, wordt dàn bereikt. Wat een heerlijkheid!
Ondanks de zonde is Gods schepping thans nòg zoo veelszins wonderprachtig. Maar wat zal het dàn niet zijn, als eens alle invloed van zonde en dood zal zijn uitgedreven; en de oorspronkelijke krachten en vermogens, onbesmet zich zullen laten gelden. Als al de schatten en garen in Gods schepping neergelegd, zullen ontluiken en bloeien tot Zijne eer en heerlijkheid. Neen, de eindtoekomst is niet een schimmen- of geestensfeer.
Hemel en aarde met al hun pracht-wonderen zullen hernieuwd te voorschijn treden. Ook de stoffelijke wereld is vol van 's Heeren Geest. Hoe zal dat eenmaal uitkomen!
Nieuw, dus niet slechts als een andere wereld, nà en naast deze. — Maar nieuw als hersteld, met nieuwe openbaring van goddelijk schoon; nù beantwoordend aan haar bestemming. Dat dit zóó zal zijn, dat daar m. a. w. reden voor zal wezen, komt hier vandaan, dat deze wereld, hemel en aarde geschapen is uit ideeën. Uit Gods denken en uit Gods ideeën voortgebracht, de uitbeelding derzelve zijnde, is zij de moeite waard om verlost, om hersteld, om verheerlijkt te worden. —
Als de eerste hemel en aarde zijn „voorbijgegaan”, dan blijft het niet ledig; neen, Gods deugden zullen opgeluisterd, satan mag en zal het niet winnen. Dan komt er een nieuwe hemel en aarde.
En de zee was niet meer. Eigenaardige vermelding. Die zee is toch zoo schoon en wondervol. Ja, maar de bedoeling is, om aan te toonen, dat er geen onrust, geen verrassingen van geweld en woede meer zullen wezen; noch onder de volken, noch in eigen hart. Want de zee is ook het beeld van rustelooze onrust der heillooze verrassingen, der versperringen. Zooals die zee daar Patmos omspoelt, houdt zij Johannes verwijderd van zijn geliefde gemeenten. Zeeën van rampspoed, van verbolgenheid en onrust, van onstuimige beroeringen, van donkere diepten van leed, druk, strijd en benauwdheid; hoe kunnen de golven en baren over ons hoofd gaan. Eenmaal houdt dit op; dan geen zee meer, geen verwijdering van Gods volk onderling, geen verbanning, geen onrust, geen aanvechtingen, geen rampen, geen revoluties, geen opstanden, geen diepten van nood en dood meer; de Heere zal niet slechts da zee stillen, maar zij zal er in dien opzichte niet meer zijn. Zij was niet meer. Doorloopend „was” dit weleer zoo. Dit behoorde nog tot de pelgrimsreize, tot onze vorming en oefening, tot onze leerschool des gebeds, der oefening in de genade, maar dan (o zalig dan) is dit „was” ten einde, zij was niet meer. 't Komt nooit terug. Achter ons ligt de strijd en de onrust. Alles rondom ons en vóór ons en in ons, zal vrede, rust en zaligheid ademen.
Inmiddels wordt het oog van den Ziener geboeid, verrukt door een nieuw tafereel, hetwelk de bedoeling, de bestemming dezer nieuwe aarde en bedeeling heerlijk in het licht stelt.
Dan daalt op die nieuwe bloeiende aarde een hemelsche stad neder.
En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haren man versierd is (vs, 2).
Een stad van den hemel toebereid zag hij, als middelpunt dezer nieuwe schepping. De heerlijke kerkstaat. Het centrum geworden van al Gods werken.
Ja, het is gewis waar, Johannes verzekert het ons. Hij heeft in eigen persoon dit aanschouwd. Hij is er met zijn naam en persoon waarborg voor, dat hier werkelijkheden worden aangeboden.
Het moge, om te beginnen, mogelijk onze verbazing wekken, om niet te zeggen onze bevreemding, dat hij een stad ziet. Een stad. Zeker, het loopt uit op een stad. Treffend is de lijn van het Paradijs naar de stad, naar de stad van het nieuwe, heilige Jeruzalem, anders ware het onverklaarbaar. De stad toch is anders niet zulk een alleszins bevredigend begrip. De stad is al dadelijk tà den val het centrum, de vastigheid, de cultuurplaats der zonde. Onze steden zijn veelal verzamelplaatsen van ongerechtigheid. —
Toch behoeft het begrip stad daarom niet afgewezen te worden. Als 't maar van de zonde zij bevrijd.
De mensch is wel in een Paradijs, een lusthof der natuur, geschapen, maar de stad is toch Gods eindbedoeling. Dat wil zeggen: God wil de cultuur. De verzamelplaats, de vastigheid, het rustpunt, het centrum. Cultuur, rust, veiligheid, vastigheid. Dit alles zal, van zonde bevrijd, in deze hemelsche stad zijn belichaamd.
Na der eeuwen pelgrimsreis, vindt da Bruidkerk hier een eindpunt der rust en der vastigheid. Het zalig „halt” wordt haar aan de poorten dier Godsstad toegeroepen, om dan thuis te komen en eeuwig te zijn. Om daar met alle kinderen Gods, de burgers van het hemelsch vaderland, uit te rusten en te wonen voor eeuwig.
De zonde riep de stad, de cultuurplaats op, om tegen God een vesting te zijn, maar daarom is de stad als zoodanig nog niet anti-goddelijk. Neen, dit zal juist behooren tot den vollen triomf van genade, dat de cultuur gered en verheerlijkt zal worden. De heilige stad daarom genaamd.
Tot Gods glorie bestaande. Onze steden zijn de caricatuur; maar hier hebt ge nu de verwezenlijking van het schoone Godsplan. Wat in het oude Jeruzalem in schaduw was voorgebeeld, is hier verwezenlijkt.
Het nieuwe Jeruzalem. Religieuze cultuur ware het te noemen. De rijkdommen der schepping door den H. Geest verheerlijkt, tot een lof des Heeren. — De Bruidskerk Christi, in het bezit gekomen van de rijke gaven en krachten in natuur en genade geschonken, zal daar eeuwig wonen, om God te kennen en te erkennen in al de werken Zijner handen.
Welk een volzalig vooruitzicht, eenmaal thuis te zijn gekomen; de omzwervingsreize ten einde; Jeruzalem bereikt, om daar te wonen, en aldaar alles Gode te wijden, wat wij van Hem ontvingen.
Een stad zonder zonde! Waar louter rechtvaardigen zullen wonen. Waar niets anders zal gedaan worden, dan met alle macht en kracht God groot maken.
O heerlijk erf, gij kunt mijn ziel vervoeren.

Utrecht. Wisse

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1927

De Wekker | 4 Pagina's

Het Nieuwe Jeruzalem (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1927

De Wekker | 4 Pagina's