Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Bondszegelen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Bondszegelen

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXII.

Het is de belijdenis der Geref. Kerken, dat de uitdrukking „in Christus geheiligd” niet een verbondsheiligheid, maar een subjectieve heiligheid bedoelt en dat dus deze uitdrukking gelijkt staat met „wedergeboren” of „uit God geboren zijn”. Nu zij aanstonds toegestemd, dat enkele theologen deze uitdrukking wel eens zeer sterk hebben geaccentueerd, al dienen wij hier niet te vergeten, wat wij reeds hebben opgemerkt over den strijd onzer vaderen tegen de Dooperschen. Hoe voorzichtig men moet zijn met citaten en hoe spoedig hier het apriorisme ons te pakken heeft, kan blijken uit 't geen prof. Dr. H. H. Kuyper in Hamabdil blz. 171 schrijft. Met een beroep op Calvijn handhaaft hij daar, wat ook de Geref. Kerken in 1905 als haar belijdenis hebben uitgesproken, dat het heilig zijn der kinderen en het wedergeboren zijn woorden van dezelfde beteekenis zijn. Dr. Kuyper schrijft: „en wat Paulus onder dat heilig zijn der kinderen verstaat, verklaart Calvijn uitvoerig. Hij merkt eerst op, dat alle kinderen uit onreine ouders geboren van nature kinderen des toorns zijn en onder het oordeel der verdoemenis liggen. Van natuur is hun toestand hierin gelijk, dat ze allen zoowel aan de zonde als aan den eeuwigen dood onderworpen zijn. Dat de Apostel hier echter aan de kinderen der geloovigen een bijzonder voorrecht teekent, vloeit voort uit de weldaad des verbonds door welks tusschenkomst de vervloeking der natuur wordt uitgedelgd en zij, die van nature onrein waren, door genade aan God worden toegewijd. Hieruit leidt de apostel Paulus in Hom. 11:16 af, dat heel het nageslacht van Abraham heilig is, omdat God met hem het verbond des levens gesloten heeft. Indien de wortel heilig is, zegt hij zoo zijn ook de takken heilig. En God noemt allen, die uit Israël voortkomen „zijne kinderen”. Zooals men ziet is hier dus van een uiterlijke heiliging en uiterlijk verbond geen sprake volgens Calvijn. Dat de kinderen der geloovigen heilig zijn, wil volgens Calvijn zeggen: dat de vloek, die van nature op hen ligt, uitgedelgd is, en ze door de genade aan God zijn toegewijd. Daarom moeten ze, zoo zegt hij, in de Kerk voor heiligen gehouden worden en komt hun het Sacrament van den doop toe. Steeds hetzelfde dus, wat ons Doopsformulier zegt, dat hoewel onze kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn en daarom aan allerhande ellendigheid ja aan de verdoemenis zelve onderworpen, zij in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten zijner gemeente behooren gedoopt te wezen.”

Wij hebben hier wat breed geciteerd om eens duidelijk te laten zien hoe het apriorisme te werk gaat. Eerst kneedt men Calvijn naar zijn eigen gedachten en zet er dan de uitspraak van ons doopsformulier naast en de zaak is in orde. „Precies hetzelfde” concludeert Dr. Kuyper en dat schrijf ik ook, precies hetzelfde, maar dan precies andersom als Dr. Kuyper en met hem de Geref. kerken leeren.

Immers ook deze kerken huldigen met Dr. Kuyper dit apriorisme, als zij belijden „dat volgens de belijdenis onzer kerken het zaad des verbonds krachtens de beloften Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun handel of leer het tegendeel blijkt”.

Het blijkt ook hier weer, wat prof. Dr. Bavinck eens schreef, dat bovengenoemd citaat uit Calvijn in het licht van heel de leer van Calvijn gesteld, een andere beteekenis heeft.

Wat Calvijn bedoelt als hij spreekt over „heiligen” of „door genade aan God worden toegewijd” of van „Zijne kinderen”, dat moet niet een of andere theoloog ons vertellen, maar Calvijn zelf. Wil men voor apriorisme bewaard blijven, dat moet men vóór alles den schrijver laten verklaren zijn eigen woorden, zijn eigen gedachtengang. Gelijk wij als goed Gereformeerde theologen de Schrift met de Schrift verklaren, alzoo leeren kennen „wat zegt de Schrift”, zoo zullen wij alleen een invloedrijk theoloog verstaan, als men tracht tot zijn gedachtengang door te dringen bij het licht van zijn doorgaande worsteling der waarheid. Wie Calvijn wil lezen en verklaren en mitsdien onze belijdenis en doopsformulier wil verstaan, leze wat Calvijn zelf schreef in Institutie 4-16 6, waar staat: „daarom gelijk de kinderen der Joden een heilig zaad genaamd werden, omdat zij erfgenamen van dit verbond geworden zijnde, van de kinderen der goddeloozen onderscheiden worden, alzoo worden om dezelfde reden de kinderen der Christenen heilig geacht, al zijn ze van zulke ouders geboren, van welke één alleen geloovig is en door het getuigenis van den Apostel worden te onderscheiden van het zaad van afgodendienaars, dat onrein is”.

Deze uitspraak van Calvijn laat aan duidelijkheid niets te wenschen over en zegt daghelder, dat ten tijde der Reformatie deze subjectivistische beschouwing niet werd gehuldigd. Gelijk Israël een heilig volk was, niet uit kracht van wedergeboorte, dat zegt Calvijn nergens, maar uit kracht van het verbond, zoo ook om dezelfde reden de kinderen der geloovigen.

Deze gedachte van Calvijn vindt ge in het doopsformulier en ook in de belijdenis, als bijv. art. 34 zegt: „en dat Hij, afgedaan hebbende de besnijdenis, die met bloed geschiedde, in de plaats daarvan heeft verordend het Sacrament des Doops door 't welke wij de Kerk Gods ontvangen on van alle andere volken en vreemde religiën afgezonderd worden om geheellijk Hem toegeëigend te zijn, zijn merk- en veldteeken dragende”.

Die Calvijn recht laat wedervaren, hem niet wat opdringen wil van eigen dogmatisch systeem, maar hem alleen aan het woord laat, zal nooit anders dan tot de conclusie komen, dat Calvijn leerde de kinderen zijn heilig door een verbondsheiligheid, waardoor oudtijds het gansche volk der Joden heilig genoemd werd en 't geen de Besnijdenis deed aan hot Joodsche volk, hetzelfde doet de doop aan onze kinderen (art. 34). Precies hetzelfde dus wat ons doopsformulier zegt, dat zij in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten Zijner gemeente behooren gedoopt te wezen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1928

De Wekker | 6 Pagina's

De Bondszegelen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1928

De Wekker | 6 Pagina's