Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MIJNE GENADE IS U GENOEG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MIJNE GENADE IS U GENOEG

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Cor. 12 : 9.

Ter ondersteuning in de worstelingen des levens en vertroosting in hunne smarten, doch ook tot terechtwijzing in hun dwalend gevoelen, als zij min of meer gaan twijfelen aan de rechtmatigheid van Paulus' optreden als apostel, geeft de knecht des Heeren een kleine schets van hetgeen hij alzoo om 's Heeren wil heeft gedaan en geleden. De Co-rinthiërs moeten er van doordrongen worden, dat den Heere dienen is de waarheid volgen en dienen, hetwelk niet is naar den mensch en dus op tegenstand zal stuiten, tegenstand zoo van buiten als van binnen. Wie den Heere Jezus leven zal, zal met Hem ook worden gehaat en vervolgd; de satan is zijn tegenstander, de wereld mag hem niet en eigen vleesch en bloed wil den weg des Heeren niet. Is die weg geen weg van vleesch-kruisiging en bloed-storting? Is hij geen weg van zelfverloochening en-verliezing? Van niets is ons vleesch meer afkeerig dan van de verzaking van eigen wil, de terzijdestelling van eigen meening, de rantsoeneering van het eigen gevoel. En — eigen heerlijkheid moet er aan! Het „ik” moet vallen! Niet voor en niet naast, maar achter den Meester is de plaats van den discipel!

Omdat wij zondige menschen zijn, willen wij de genade niet; zij vernedert ons. En omdat wij zondige menschen in onszelf blijven, zal, bij ontvanging der genade, het gevaar den kop opsteken, dat wij ons op de genade zullen verheffen, waardoor de genade in haar doel getroffen wordt. Dat doel is niet onze grootheid en voortreffelijkheid, maar de eere van den God aller genade en van den Zoon Zijner liefde.

De groote Heiden-Apostel was een mensch van gelijke beweging als wij; dit moeten wij vasthouden, al zal niemand onzer zich met hem durven vergelijken in liefde en geloof en hope, in arbeid en volharding en in vrucht op dien arbeid. Menschelijkerwijs gesproken: zoo één, dan zou hij kunnen roemen. Welk een weg ligt er achter hem. Hoe bijzonder was zijne toebrenging in de le-vendmaking zijns geestes! Persoonlijk heeft hij den Heere Jezus tijdens diens omwandeling op aarde misschien wel gezien en gehoord, maar — als gepantserd tegen de waarheid. Toch is hij een Apostel, een gezondene van Hem; hij heeft den Heere nog anders gezien dan met het stoffelijk oog en nog anders gehoord dan met het vleeschelijk oor. De Heere is hem verschenen in een bijzonder gezicht en heeft hem uitgezonden. In ons hoofdstuk verhaalt hij van een mensch in Christus - wy behoeven niet te vragen, wien hij op het oog heeft — die opgetrokken is geweest tot in den derden hemel, in het paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mensch niet geoorloofd is te spreken. Indien hij daarop roemen zou, ermede eindigende in God, hij zou niet onwijs zijn, want hij zou der waarheid getuigenis geven. Van zichzelf roemt hij echter niet; zelfverheffing moet verre van hem blijven.

Hetgeen hem tegen is ziet hij in dat licht, dat hij ook doet uitstralen in een ander woord van hem: Dengenen die God lierhebben, werken alle dingen ten goede mede, n.l. dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. Ten goede, d.i. dat zij minder, Hij meerder worde. Ten goede, d.i. dat zij meer en meer gefundeerd worden en bevestigd in het geloof, zoekende en hebbende hunne zaligheid buiten zichzelf.

Hem, den rijk begenadigde, wordt de beproeving niet onthouden. Welke die beproeving nu juist geweest is, weten wij niet. Of zij louter geestelijk is geweest kunnen wij niet zeggen. De Apostel spreekt van een scherpe doorn in het vleesch, n.l. een engel des satans, die hem met vuisten sloeg. Die scherpe doorn is hem gegeven, zegt hij. Daarin klinkt ons de toon der onderworpenheid tegen. De doorn is hem niet opgedrongen, doch gegeven. Door wien? Het is de Heere, die dien doorn noodzakelijk achtte voor Zijn dienstknecht en de dienstknecht-zelf heeft die noodzakelijkheid leeren zien. Opdat ik mij door de uitnemendheid der openbaringen niet verheffen zoude, en hij herhaalt dit: opdat ik mij niet verheffen zoude terstond na het aanwijzen van dien doorn. Niet dadelijk is de Apostel het eens geweest met zijnen weg. Wij lezen toch: Hierover heb ik den Heere driemaal gebeden, opdat hij, die engel des satans, van mij wijken zou. Wij kunnen wel aannemen, dat het een ernstig, hartelijk aanroepen geweest is, een smeekend zich vlijen aan het harte Gods, een pleiten op Zijne ontfermende liefde, een roepen in den eeni-gen Naam, in welken is een vrijmoedige toegang tot den troon der genade. En toch werd Paulus niet verhoord, d.w.z. niet in dien zin, gelijk hij bedoelde. De doorn, de engel des satans, bleef; het lijden ging niet heen; de last bleef drukken; de smarten werden niet verminderd. Niet? Neen, niet wat de felheid en hardheid betrof; maar God hoorde toch! Zou Hij Zijn kind hooren schreien en het oor niet neigen tot zijn geroep? Is Zijne liefde dan minder dan die van een ouder tot zijn kind? Neen, meer, grooter, wijzer, liefderijker is Zijne liefde! Een ouder zal het lijden van zijn kind trachten weg te nemen, alleen om zijn kind de smart maar te besparen. God geeft het lijden, niet omdat Hij lust heeft in de smart der Zijnen, maar opdat zij door lijden geheiligd zouden worden. En daarom laat ook God het lijden aan Paulus. Het is hem nut, dat het lijden blijft, daarom neemt de Heere het niet weg. Maar evenals een moeder niet harteloos ongevoelig haar kind overgeeft aan het mes van den chirurg, indien operatief ingrijpen noodzakelijk blijkt, doch haar kind omgeeft, troostend en sterkend, met hare liefde, zoo, neen, meer doet de Heere. Hij geeft kracht om te dragen, lijdzaamheid om te doorstaan.

Mijne genade is u genoeg, heeft de Heere geantwoord op Paulus' smeeken. Laat ons dit woord niet verkeerd lezen, alsof de Apostel de vermaning kreeg: Mijne genade zij u genoeg? Wat de Heere zegt is eene stellige verzekering. Het bedoelt te zeggen, dat de Heere met Zijn gunst en ontferming van Paulus niet wijken zal; dat Hij hem nabij is en zal zijn in al zijne nooden en behoeften; dat Hij hem zal ondersteunen met de armen Zijner liefde en Zijn kracht in Paulus' zwakheid zal volbrengen; dat, hoe het ook ga, de zaak des Konings voortgang hebben zal en de Heere instaat voor den Apostel. Het is, als het ware, eene herhaling van het woord door den verrezen Heiland tot de Zijnen gesproken, toen Hij ze henenzond om de wereld voor Hem te winnen en Hij gewezen had op de verdrukking, die zij in die wereld zouden ontmoeten: Hebt goeden moed; Ik heb de wereld overwonnen. Ik ben met u alle de dagen tot aan de voleindiging der wereld.

Te midden van hetgeen hem drukt en tegen is, mag de Apostel de verzekering in het hart omdragen, dat de Heere, de eeuwig Getrouwe, met hem is.

Is er sterker steun denkbaar? Voor Paulus als Apostel niet en voor Paulus als mensch niet! En zoo ook niet voor den mensch, die een ander leven heeft leeren kennen, dan hij van nature bezit.

De genade des Heeren genoeg! — en Hij geeft psalmen in den nacht; Hij doet ervaren

„Hij is nabij de ziel, die tot Hem zucht; Hij troost het hart, dat schreiend tot Hem vlucht!”

Dus kan Paulus gaan — ook zonder ontheven te zijn van den bijzonderen last van den engel des satans — den moeizamen weg van prediker des Woords in het midden van spottende Grieken en lasterende Joden; dus kan hij gaan het pad des geloofs temidden van zoovele bestrijdingen, waaraan ook zijn zieleleven heeft blootgestaan.

Gods genade — deze alleen is het, die hem bekrachtigt en leidt; die met hem gaat straks, als hij zal worden gebonden en overgeleverd, als hij den marteldood zal moeten sterven. Gods genade, die door dit leven het leven voert tot den dood en in en door den dood tot het leven in heerlijkheid!

Gods genade is genoeg! Voor al Gods kinderen!

Vanwaar dan zooveel werkheiligheid, in haar wezen een zoeken van onszelf? Vanwaar dan zooveel onvruchtbaar tobben en vragen, ook niet anders dan werken om onszelf?

Belijden we het maar, en doen we dat van harte, wij gelooven niet, d.i. wij vertrouwen niet, wij vertrouwen ons niet toe aan God en Christus!

Dat Paulus het deed, was door Gods genade, zeker! Verdienstelijkheid zat daar dus niet in. Maar er is ook geene verdienstelijkheid in den twijfel, al wordt zij er onder de listige omleidingen des satans soms in gezocht; want wie twijfelt tast God aan in Zijn trouw en liefde, Christus in Zijne algenoegzaamheid en dierbaarheid, den Heiligen Geest in Zijne waarheid.

Moge het onder Gods kinderen maar veel gevonden worden, dat geloovig zien op de genade, de loutere, onvermengde genade Gods. Daartoe worde gevonden het werken onzer zaligheid met bidden en smeeken aan den troon der genade! In Gods gemeenschap wordt de zekerheid Zijner gemeenschap gevonden en omhelsd.

Dan zullen wij verstaan, dat de Heere niet vergeten en verlaten kan, noch wil, noch zal degenen, die Hem tot een toevlucht mogen hebben.

En in de verliezing van onszelf zal God wassen, en Christus zal wassen voor ons, en ons leven zal liggen, ons leven met al zijn beslommeringen en bekommeringen, zijn zorgen en moeiten, zijn smarten en nooden, zijn krankheid en dood, doch ook met zijn door God en in God genoten zegeningen, in de hand van Hem, Wiens genade genoeg is.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1928

De Wekker | 4 Pagina's

MIJNE GENADE IS U GENOEG

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1928

De Wekker | 4 Pagina's