Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De gelijkenis van den Zaaier 5

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gelijkenis van den Zaaier 5

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En een ander (deel) viel in de doornen; en de doornen wiesen op, en verstikten hetzelve. Matth. 13 : 7 „En die in de doornen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort; en de zorgvuldigheid dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. Matth. 13 : 22.

(In de doornen bezaaid.)
Waar het zaad op den weg valt, is het terstond te zien voor den landman, dat hij zijn hoop op dat zaad niet heeft te vestigen; buiten den weg is het anders. De steenachtige plaatsen, de van doornzaad volle, en de goede aarde toonen voor het oog geen verschil; eerst later komt het onderscheid aan den dag. Mogelijk heeft de zaaier uit de gelijkenis met eenige vrees vervuld zijn zaad op enkele plaatsen gezaaid, plaatsen, waar ten vorigen jare zich veel distels en doornen vertoonden. Deze zijn toen met den oogst wel weggenomen en verbrand, maar wie weet, hoeveel van dat fijne doomenzaad reeds was uitgestort, dus natuurlijk gezaaid, voor de sikkel kon worden aangeslagen tot oogsten. Zijn vrees blijkt gewettigd. Als het zaad ontkiemt, ontkiemt ook het doornzaad. Naar beneden en naar boven gaat het als in wedloop en de doornen winnen het. Al de sappen eischen zij voor zich op en in hun weelderigen groei benemen zij straks het koren alle vochtigheid en licht en lucht. Gevolg — het goede zaad verstikt; mogelijk maakt het nog een aarvorm, maar ledig zijn de huisjes .…
Schoon beeld voor een niet schoone zaak. Het zaad des Woords valt ook wel tusschen de doornen en wordt door de aarde ontvangen, want die in doornen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort. Hij hoort het dus, hij ontvangt dus het Woord; het gaat er in en blijft niet aan den buitenkant gelijk bij de „bij den weg bezaaiden”. Zoo doet het Woord ook in hem eenige werking, evenals bij de „in steenachtige plaatsen bezaaiden”, maar evenmin als bij dezen komt het bij hem tot vrucht, waarin de hemelsche Landman zich zal kunnen verblijden. Geen verdrukking van buiten af is het, die het Woord krachteloos maakt; het is een verdrukking van binnen uit. De Heere Jezus zegt: De zorgvuldigheid dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. Bij Markus vinden wij dat woord iets anders; volgens deze heeft de Heere gesproken van de zorgvuldigheden dezer wereld, in het meervoud dus, en ook wel van de verleiding des rijkdoms, maar dit uitgebreid met de begeerlijkheden omtrent de andere dingen. Bij Lukas vinden we er nog gewag van gemaakt, dat de „in doornen bezaaiden” heengaan na het hooren van het Woord, en bij de zorgvuldigheden en den rijkdom worden nog gevoegd de wellusten des levens.
Zoo zijn de „in de doornen bezaaiden” niet zonder indrukken. Als zij het Woord hooren, dan heeft dat Woord hun iets te zeggen, en het spreekt tot hun verstand, tot hun gemoed, tot hun geweten. Zij worden er door overtuigd, dat het niet goed staat met hen; dat er verandering moet komen, en in woord en daad wordt die overtuiging min of meer openbaar. Neen, zij ontvangen het Woord niet met vreugde, zij kunnen zich echter aan den ernst van het Woord niet onttrekken. Zijn het geen ontzaglijke waarheden, die het brengt? Spreekt het niet van dood en eeuwigheid, van een rechtvaardig oordeel door een rechtvaardig, alwetend Rechter? Kunnen zij wel sterven? Zij zijn er niet gerust op!
Maar tot de besliste, afsnijdende keuze komt het niet. Het verstand moge overtuigd zijn, het gevoel spreken, het geweten waarschuwen, het hart, de wil houdt het met zelfbehoud; zij missen den moed om te sterven. Ach, wat zijn de dingen dezes tegenwoordigen levens toch zoet en derhalve begeerlijk! En daarbij, is de behartiging der stoffelijke belangen niet noodzakelijk? Moet daar niet voor gezorgd worden? De zorgvuldigheden dezer wereld — het ware geloof leert ze te bezorgen achter den Heere aan — de zorgvuldigheden dezes levens spreken zoo krachtig haar taal, dat het hart wel de waarheid des Woords erkent, maar er is geen tijd, geen gelegenheid voor dat Woord, om zich te doen gelden. Eerst dit, dan dat, en later .…!
En men slooft zich uit en af, de man voor zijne roeping, de vrouw voor haar huis, de ouder voor het kind, de geleerde voor de wetenschap, deze voor de politiek, gene voor de Kerk, die, ja zelfs, voor de leer. Maar eigen zieleleven wordt verwaarloosd; het „eene noodige” ziet men voor zichzelf voorbij!
Hebben de zorgvuldigheden dezer wereld nog eenig recht van bestaan — ze zijn als zorgvuldigheden gevaarlijk, ja doodelijk vanwege ons zondig bestaan — bij die zorgvuldigheden noemt de Heere de verleiding des rijkdoms. Zoeken, wij die niet alleen bij hen, die als „bezitters” bekend staan; de arme kan evengoed er door bevangen zijn. Rijkdom heeft eigenlijk geen grens, dan die de mensch zich denkt. Wat de een zich voorstelt van een millioen of enkele tonnen gouds, denkt de ander zich van een eenvoudig huisje met een zeer bescheiden kapitaaltje; een derde nog van minder, zelfs veel minder. De verleiding des rijkdoms — waar zij heerscht, zit Mammon op den troon; daar is geen plaats voor de ware armoede. Zie het in den z.g.n. rijken jongeling! Hoevele van die „rijke” jongelingen zijn er onder ouden en jongen, welgestelden en armen!
Er zijn echter ook nog andere begeerlijkheden dan die des rijkdoms. Volgens Markus heeft de Heere ook genoemd de begeerlijkheden omtrent de andere dingen. Niet slechts het bezit van geld en goed wekt de bedwelmende begeerte des harten op; ook die naar eer en roem, de zucht om te schitteren op welk gebied dan ook, op dat der kerk of der wereld, in kunst of in godsdienst. Dan wordt de eere des menschen meer geliefd en gezocht dan de eere Gods, en de indrukken van Gods Woord verbleeken en verkwijnen voor het schijnschoon der eigen-ik-vergulding.
Eindelijk noemt Lukas ons nog de wellusten des levens. Onder wellusten verstaan wij inzonderheid die tochten of begeerten, welke liggen in de zinnelijke sfeer des menschen, waarbij het dus aankomt op de prikkeling der gevoelszenuwen, den dienst des lichaams. Bij het hooren des Woords mogen die voor een oogenblik gezwegen hebben, maar zij komen weer op en het van nature slaaf-zijn-van-zijn-lusten verkrijgt weer de overhand; de mensch meent daarin voldoening te vinden. En hij vergaapt zich aan de mode, de kunst (zichtbaar of hoorbaar), het genot (fijn of meer grof); geeft zich over aan den wellust van eten en drinken of aan dien, welke inzonderheid wellust genoemd wordt, het onrein gebruiken des vleesches. Waar Bacchus of Venus heerschen, kan Christus niet wonen; er is geen plaats voor den Heiligen Geest Gods.
In de doornen bezaaid.
Als bakens in zee staan ze voor ons: Lots vrouw, op den weg des behouds veranderd in een zoutpilaar; Ezau, geen plaats des berouw vindende, hoewel hij ze met tranen zocht; Judas Iscarioth, die zich verhing; Ananias en Saffyra, die den Heiligen Geest logen; Agrippa met zijn „Gij beweegt mij bijna een Christen te worden”; Demas, die de tegenwoordige wereld heeft lief gekregen .…
Als bakens in zee — opdat wij er acht op zouden nemen!
Zoeken wij ze niet enkel in de wereld, die „in de doornen bezaaiden”. Misschien zijt gij er een, mijn lezer, gij, van wien men het beste gelooft.
Als straks de maaltijd daar zal zijn, wat zal de Maaier vinden?
Bedenk dan nog heden, nog heden, wat tot uwen vrede dienen kan. Een gewaad van godzaligheid is een — gewaad. De looze halm make vertoon, doch is — leeg.
Onder de „in de doornen bezaaiden” is de plaats voor de huichelaars, die zich misschien beroepen op de algenoegzame genade Gods in Christus, om daarmede — niet met de genade, maar met het beroepen — hun opgaan in de zorgvuldigheden dezer wereld, hun hijgen naar rijkdom, hun dienen der andere begeerlijkheden, hun volgen hunner wellusten te dekken.
Vreeselijk!
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1929

De Wekker | 4 Pagina's

De gelijkenis van den Zaaier 5

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1929

De Wekker | 4 Pagina's