Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Bondszegelen 45

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Bondszegelen 45

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eer wij van I Cor. 7 : 14 afscheid nemen, moet nog een punt besproken worden, en daarna zal het nu voldoende duidelijk zijn, dat de Schrift hier niet een subjectieve, maar een objectieve heiliging krachtens verbonds-relatie leert. Prof. H.H. Kuyper wijst tenslotte ook nog op het onderscheid, dat dit tekstwoord zelf aangeeft, als daarin gezegd wordt van de kinderen, dat zij heilig zijn, en van den ongeloovigen man, dat hij geheiligd wordt. De redeneering is dan aldus: „Ware het toch juist, dat deze heiliging van den ongeloovigen man op één lijn stond met het „heilig zijn” der kinderen, dan zou ook de ongeloovige man een lidmaat der gemeente zijn, tot het „uiterlijk verbond” behooren, en dus eveneens als de kinderen recht hebben op de „teekenen en zegelen der genade”, iets dat zoo ongerijmd is, dat niet één uitlegger dat heeft durven beweren. Het „geheiligd zijn van den ongeloovigen man door de geloovigc vrouw” moet dus een andere beteekenis hebben dan het „heilig zijn” der kinderen, en wie beide uitdrukkingen toch met elkander in verband brengt, alsof ze beide hetzelfde beteekenen, doet de Schrift geweld aan en weerspreekt de bedoeling van den Apostel.”
Dit betoog van Prof. H.H. Kuyper berust echter niet op een zuivere exegetische verklaring der Schrift, maar wordt door een apriorisme, dat niet anders is dan dogmatisme, geleid. De Neo-Geref. richting heeft het er nu eenmaal op gezet, dat overal, waar de Heilige Schrift van het „heilig zijn” der kinderen spreekt, aan niet anders dan aan geestelijke vernieuwing is te denken. Dit is de sleutel bij de verklaring van elken tekst, die van deze heiliging gewaagt, en dus moet ook hier het „heilig zijn” der kinderen tot elken prijs op deze wijze verklaard.
Wie echter onbevoordeeld dit tekstwoord leest, ziet aanstonds, dat de Apostel zoowel voor het „geheiligd worden” van den ongeloovigen man als voor het „heilig zijn” der kinderen van dezelfde gedachte uitgaat, omdat het grondwoord beide malen hetzelfde is. Het is dezelfde gedachte en hetzelfde woord, dat wij vinden in Rom. 11 : 16, waar de Apostel van alle kinderen Israëls, ondanks hun ongeloof en verharding zegt, dat ze „heilig” zijn. „En indien de eerstelingen heilig zijn, zoo ook het deeg; en indien de wortel heilig is, zoo ook de takken. „Wie zou nu durven beweren, dat de Apostel hier leert, dat alle Israëlieten de geestelijke vernieuwing deelachtig waren? Mij dunkt, ieder die dit Rom. 11 eens rustig leest, kan nooit tot zulk een gewrongen verklaring komen, tenzij dat een vergedreven dogmatisme alle exegetische regelen overboord werpt. Onze Kantteekenaren zeggen bij dit 16de vers uit Rom. 11 geen woord over een subjectieve heiliging. Ge moet er de Kantteekenaren maar eens op nalezen dan wordt ge almeer versterkt in de overtuiging, dat onze Gereformeerde Theologen uit vroeger eeuwen een dergelijke verbondsleer nooit hebben voorgestaan, als welke thans gesystematiseerd wordt door de Neo-Geref. richting. Niemand minder dan Prof. Bavinck verzet zich tegen een verklaring als welke door Prof. H.H. Kuyper c.s. wordt voorgestaan.
Bavinck heeft een zeer breede toelichting van I Cor. 7 : 14 gegeven in zijn werk „Roeping en Wedergeboorte”, een boek, dat ik in handen wensch van alle jonge theologen en ontwikkelde gemeenteleden. Op. blz. 155 van dit boek bespreekt ook Bavinck het onderscheid in uitdrukking tusschen het „heilig zijn” en „geheiligd worden”, maar zegt dan: „Er is geen enkele reden om het de eene maal een gansch ander beteekenis te geven dan de tweede maal. Zelfs schijnt zich de redeneering”, zoo gaat Bavinck voort, „daartegen te verzetten. Want indien de kinderen der geloovigen in dien zin heilig werden genoemd, dat zij wedergeboren en vernieuwd waren, dan zou daaruit moeten volgen, dat de ongeloovige man in dien zin door de geloovige vrouw werd geheiligd, dat hij wedergeboren en vernieuwd werd. Anders zou de redeneering niet opgaan en van hare bewijskracht worden beroofd.”.— Hier merkt ge aanstonds, dat in Bavinck een theoloog aan het woord is, die alleen vraagt: Wat zegt de Schrift? die de Schrift niet wringt en dringt in het keurslijf van een dogmatisch stelsel, maar die vraagt naar de gedachte van den schrijver en daarmede naar de meening des Heiligen Geestes. Hoe lijnrecht Prof. Bavinck staat tegenover die Neo-Geref. school, door Dr. Kuyper voorgestaan, blijkt wel het duidelijkst, als hij op blz. 156 van zijn „Roeping en Wedergeboorte” zegt: „Zoo sluit de heiligheid, die Paulus hier aan de kinderen der geloovigen toeschrijft, niet uit, dat velen hunner later afvallen en daardoor toonen de genade der wedergeboorte niet deelachtig te zijn geweest. Daarom vat ook de Kantteekening deze heiligheid van de kinderen der geloovigen op van het begrepen zijn in het uiterlijk (ik cursiveer) verbond Gods en van het toegang hebben tot de teekenen en zegelen van Gods genade. En zoo werd deze tekst ook door Calvijn (cursiveering van mij) en door de meeste Gereformeerde theologen verstaan. Heilig heeten de kinderen der geloovigen evenals de kinderen der Joden, omdat zij erfgenamen des verbonds zijn en van het onreine zaad der afgodendienaars zijn afgezonderd (Calvijn Inst. 4, 16, 6, 31 en op I Cor. 7 : 14) of gelijk Maestricht het uitdrukt, Theol. 4, 2, 34, „zij zijn heilig door een verbondsheiligheid, waardoor oudtijds het gansche volk der Joden heilig genoemd werd en thans de kinderen der geloovigen heilig genoemd worden, omdat zij met hunne ouders in dezelfde kerkelijke voorrechten deelen.”
Aan dit woord van Prof. Bavinck heb ik niets toe te voegen; het vertolkt voldoende, wat de zin der Heilige Schrift is, en het zegt ons, dat de Chr. Geref. Kerk niet uit zucht tot scheuring, maar op grond van de Heilige Schrift de verbondsleer der Geref. Kerken verwerpt.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit
 

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1929

De Wekker | 4 Pagina's

De Bondszegelen 45

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1929

De Wekker | 4 Pagina's