Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Kerkregeering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Kerkregeering

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 61 D.K.O. Het Avondmaal en de Belijdenis. III.
Wanneer echter volwassenen uit andere Kerken overkomen, moeten ook zij opnieuw belijdenis des geloofs afleggen, gelijk het zaad der gemeente?
Ook deze vraag, hoewel niet in de Kerkorde voorkomend, is toch op onze synoden vaak ter sprake gekomen. Wel legt het slot van Art. 61: „Zonder welke ook degenen, die uit andere Kerken komen, niet zullen toegelaten worden”, maar dit ziet niet op personen, die van eene andere Kerk en geloof overkomen, maar op hen, die uit eene andere Christ. Geref. gemeente verhuizen. Van hen zegt de Kerkorde, dat zij niet zonder onderzoek toegelaten mogen worden. Dit onderzoek bestaat echter niet in het afvragen van eene belijdenis, maar in het ontvangen van eene attestatie van de gemeente, waaruit zij vertrokken zijn. Zonder het inleveren van zulk eene attestatie mogen de bezitters er van, niet tot het H. Avondmaal worden toegelaten. De Kerkeraad moet er van verzekerd zijn, dat zulke personen lid waren eener andere plaatselijke gemeente en dat zij zuiver zijn in de belijdenis en onberispelijk in den wandel.
Dat zij niet opnieuw belijdenis behoeven te doen, vloeit voort uit het Kerkverband, waarin de gemeenten met elkander leven. Daardoor erkennen de Kerkeraden elkanders werk en onderzoek, en neemt de eene Kerkeraad het getuigenis van een anderen Kerkeraad in vertrouwen aan. Hier komt weer zoo duidelijk onze presbyteriale Kerkregeering op den voorgrond. In de Herv. Kerk, een Synodaal genootschap, staan de gemeenten niet met elkaar in band, maar maken zij saam één genootschap uit. Hieruit volgt dat bij verhuizing men slechts overgaat van de eene afdeeling naar de andere. Men blijft lid van het genootschap. Bij de presbyteriale Kerkregeering verhuist men van de ééne gemeente naar de andere, en eerst als de attestatie in de andere gemeente is ingeleverd, is men lid van de andere gemeente. Daarom is het zoo echt collegiaal om de attesten van den éénen Kerkeraad naar de andere te zenden, m.a.w, van de ééne bestuursafdeeling naar de andere, waarbij de leden worden uitgeschakeld. Volgens Art. 61 moeten die leden worden toegelaten, n.l. door zelf hunne attestatie bij de Kerkeraad in de leveren. Daarom is dat overzenden van de attestatie eene verkorting van het recht der leden en daarom zal een goed Kerkelijk Christelijke Gereformeerde bij zijne verhuizing zelf zijn attestatie opvragen en persoonlijk bij den Kerkeraad der andere gemeente inleveren. Meer behoeven wij hiervan thans niet te zeggen, omdat de attesten afzonderlijk behandeld worden in Art. 82 der Kerkorde.
Bij dat artikel wordt ook gesproken over de schippersattesten. Beter ware het geweest als die Kerkelijke bepaling van 1879: „wenschelijk wordt het geoordeeld, dat aan schippers, leden der gemeente, een attest wordt afgegeven”, niet bij Art. 82, maar bij Art. 61 was geplaatst, omdat die attesten juist afgegeven worden om schippers toe te laten tot de Sacramenten, waarover Art. 61 spreekt.
Hoe echter moet het gaan met personen, die uit andere kerken, dat is Hervormde, Gereformeerde, Luth, Kerken enz. toelating vragen tot het H. Avondmaal, m.a.w. bij de gemeente zich willen aansluiten. Dezulken moeten eerst vóór den Kerkeraad belijdenis doen van de Christelijke Gereformeerde religie. In sommige gemeenten moeten zij daarna ook openbare belijdenis in het midden der gemeente doen. Vooral in den eersten tijd na 1892 werd dit streng geëischt. Toch kwamen op de verschillende synoden hiertegen bezwaren in. Men wees er zeer juist op, dat kinderen die door den doop openlijk de gemeente zijn ingelijfd, ook openlijk hun geloof moeten belijden, maar dat zij die elders (in andere kerkgroep) gedoopt zijn en belijdenis deden, alleen getrouw onderzocht moesten worden of hunne belijdenis zuiver en hun wandel onberispelijk is, en dat dit alleen getrouw kon geschieden door onderzoek door den Kerkeraad. Daarom besloot de Synode van 1907 de bindende bepaling op te heffen en geen voor allen geldenden regel voor te schrijven, waarnaar men leden van het Hervormd Kerkgenootschap of van andere Kerkengroepen zal aannemen, maar ernstig aan te bevelen met alle omzichtigheid en met biddende harten te vragen om de leiding des Heeren, naar Zijnen wil. Verder durfde de Synode niet gaan. Toch sprak zij hiermede uit, dat in zaken, die niet het wezen der leer of Kerk betreffen, niet de éénvormigheid, maar de zelfstandigheid der Kerkeraden moet gehandhaafd.
P.J.M. de Bruin

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1929

De Wekker | 4 Pagina's

Onze Kerkregeering

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1929

De Wekker | 4 Pagina's