Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus (XLVI)

Bekijk het origineel

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus (XLVI)

7 : 31—37. „Effatha!”

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Hij wederom weggegaan zijnde uit de landpalen van Tyrus en Sidon, nadat Hij het geloof dier moeder gekroond had met de genezing harer van den duivel bezeten dochter, kwam aan de zee van Galilea, door het midden der landpalen van Decapolis.
Zoo kwam de Heiland in die streken, waar men eigenlijk het verst was gezonken, wat het uiterlijke betreft, en er tusschen Jood en Heiden maar zeer weinig verschil was. Toch heeft de Heere Jezus ook hier Zijne kracht betoond.
Wij lezen: En zij brachten tot Hem een doove, die zwaarlijk sprak, en baden Hem, dat Hij de hand op hem leide.
Doof-zijn is evenzeer een gevolg van de zonde als elk ander gebrek, al is het, dat men nu niet zooveel medelijden in den regel met een doove heeft als met een blinde. Toch is ook een der poorten tot de ziel, en dat niet de minste, voor den doove gesloten. Zijne vrienden of verwanten bewijzen evenwel hun medeleven met hem, door hem tot Jezus te brengen. Zij komen met de vraag, dat Jezus den doove de hand op zal leggen, en betoonen hiermede, dat zij gelooven, dat Jezus machtig is den doove door zulk een handeling het gehoor weder te geven. Het gehoor heeft hij gehad, wij lezen toch, dat hij zwaarlijk, d.i. met moeite en gebrekkig sprak; ware hij doof geboren geweest, het hadde hem ook aan die weinige spraak nog ontbroken. Maar hieruit volgt dan ook, dat hij het rechte begrip van zijn gemis kon hebben, hetwelk bij een doofstomme niet het geval is.
De Heiland voldoet echter niet aan het verzoek dergenen, die den doove tot Hem brachten, op de wijze, door hen aangegeven. Hoewel gekomen, niet om gediend te worden maar om te dienen, is de Heere geen dienstknecht van menschen. Het wonder moet een gunst blijven, een gunst betoond door Hem, die op geen enkele wijze daartoe verplicht kan worden. Daarom echter wijst Jezus de bede niet af. Integendeel, Hij heeft den doove genezen en daardoor voldaan aan het verzoek, dat door vriendenhart tot Hem is gericht.
En hem van de schare alleen genomen hebbende, aldus wordt de aandacht van den doove geheel op Jezus gevestigd, sprak de Heiland maar niet een woord, of raakte Hij den doove maar niet enkel aan, doch Hij stak Zijne vingeren in zijne ooren, en gespuwd hebbende, raakte Hij zijne tong aan.
Dat is meer, dan men van Hem begeerd had, en de doove wordt door deze handelingen wel bepaald bij den aard van zijn gebrek of gemis. De vingeren in de ooren brengt de genezende aanraking voor het gehoor; de aanraking der tong met een met speeksel bevochtigden vinger de genezende kracht voor het zwaarlijk spreken. Niet altijd onmiddellijk, ook middellijk werkt de Heere Zijn wonder. Toch wijkt door de aanrakingen het gebrek van den arme niet. Meer dan stoffelijke aanraking is noodig.
Opwaarts ziende naar den hemel, zuchtte Jezus.
Dat zuchten geeft ons weer de innerlijke ontferming des Heilands, de ontferming van Hem die al onze krankheden op Zich genomen heeft. Zoo staat Jezus voor den doove, en de krankheid van den doove is Zijne krankheid. En als onze krankheid de krankheid van Jezus wordt, dan is er genezing, want dan bidt Hij tot den Vader, die Hem altijd hoort. Zoo ook hier, want nadat Hij, opziende naar den hemel, als in gebed. Zijne zuchting, die eene verzuchting was, geslaakt heeft, dan spreekt Hij tot den doove, en het wonder is geschied, de doove hoort op hetzelfde oogenblik, waarop het woord „Effatha”, d.i. word geopend, wordt gesproken. Terstond toch, lezen wij, werden zijne ooren geopend, en de band zijner tong werd los, en hij sprak recht.
Ook in dit wonder ligt een bewijs van het Messiasschap des Heeren. Ook ligt er in de leering, dat slechts het wonder van Gods genade den van nature dooven zondaar zal doen hooren, en dat de hoorend gemaakte, wiens tong is losgemaakt, ook alleen dan recht zal hooren en recht zal spreken, als de Heere hem aanroert en een oor geeft om te hooren en een tong om te spreken. Mogen wij daar veel om bidden!
Ook nu weer, gelijk bij andere gelegenheden, gebood Hij hun scherpelijk, dat zij het niemand zouden zeggen, want niet om wonderen te doen is de Zoon des menschen gekomen, maar om den Vader te verklaren. Zijne omwandeling op aarde mag niet opgaan in genezingen. Maar wat Hij hun ook gebood, zoo verkondigden zij het des te meer. En zij ontzetten zich bovenmate zeer, zeggende: Hij heeft alles wel gedaan en Hij maakt dat de dooven hooren en de stommen spreken.
Dat worde ook onze roemtaal ten opzichte van onzen eigen persoon!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1930

De Wekker | 4 Pagina's

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus (XLVI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1930

De Wekker | 4 Pagina's