Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De goede richting?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De goede richting?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is bekend, dat Ds. Kersten en met hem een groot gedeelte van de Gereformeerde Gemeenten, gezien de uitspraak harer particuliere Synode, nog altijd handhaaft, dat God Zijn genadeverbond met de uitverkorenen heeft opgericht. Om daar de goe-gemeente van te overtuigen houdt Ds. Kersten zoo nu en dan eens lezingen over hiet genadeverbond. Zoo heeft Zijn Eerw. nu weer een samenkomst gehad aan den avond van 27 Augustus, waarin hij sprak over de sacramenten. Het verslag, dat hiervan in de Saambinder van 11 Sept. gegeven wordt, heeft mij moed gegeven, dat zelfs Ds. Kersten het tweeslachtige van zijn standpunt begint te beseffen.
Na de rede van Ds. Kersten was er gelegenheid tot het stellen van vragen. Ter sprake kwam art. 17 van hoofdstuk 1 uit de vijf artikelen tegen de Remonstranten. Hoe kan daar staan, dat geloovige ouders niet mogen twijfelen aan de zaligheid hunner jonggestorven kinderen.
Het verslag in de Saambinder zegt, dat deze belangrijke kwestie een breede bespreking vroeg. Maar nu heeft mij getroffen het antwoord, dat volgens het verslag door Ds. Kersten is .gegeven. Wij lezen daarin: „de Remonstranten leerden, dat ‘die starre gereformeerden al de kinderen, vroeg gestorven, verdoemen. Integendeel, zeiden nu onze Dordtsche vaderen, dat de uitverkiezing wel degelijk kinderen insluit; dat dan kinderen kunnen zalig worden, (doch niet allen zullen zalig worden). Hun uitspraak was alleen op grond van het verbond, in objectief, doch niet in. subjectief opzicht. Niet de onderwerpelijke, doch de voorwerpelijke lijn werd getrokken. Tot zoover het verslag.
Nu is mij veel in dit verslag nog wel niet duidelijk en haspelt men het subjectieve en het objectieve, uitverkiezing en verbond der genade wat doorelkander, maar ik kan mij toch verblijden te lezen, dat men’ het (genadeverbond niet in subjectieven, maar in objectieven zin heeft te nemen. Zie, hier is men in de Gereformeerde Gemeenten in goede richting. Zoo gauw als deze objectieve zijde helder doordringt, zal men ook in die kerkgroep de niet confessioneele en mitsdien niet gereformeerde leer van het genadeverbond, opgericht met de uitverkorenen, los laten.
Eén van onze hoofdbezwaren tegen de beschouwing van Ds. Kersten is juist, dat hij het verbond van zijn objectieve waarde berooft. De uitverkiezing toch is geen objectief gegeven, want of men een uitverkorene is, is niet objectief kenbaar. Het verbond staat vast, dat is objectief, maar in den weg van dit verbond moeten wij leeren om onze roeping en verkiezing vast te maken; dat is subjectief.
Dit objectief karakter wordt door heel onze gereformeerde belijdenis vastgehouden. Zoo zegt bijv. onze Catechismus, dat jonge kinderen zullen moeten gedoopt worden niet, omdat wij hunne uitverkiezing hebben te veronderstellen, maar omdat zij zoowel als de volwassenen in Gods verbond en in Zijne Gemeente begrepen zijn. Zoo zegt ons doopsformulier, dat de doop een ontwijfelbaar getuigenis is, dat wij een eeuwig verbond der genade met God hebben. Dit wordt ook hier gezegd niet in subjectieven zin, rakende alleen de uitverkoren kinderen, maar objectief, rakende alle gedoopte kinderen zonder onderscheid.
Laat ieder de teksten maar eens nazien, die door onze Dordtsche vaderen bij art. 17, hoofdstuk 1, als bewijsplaatsen gegeven worden en het wordt zonneklaar, dat hier alleen aan een objectieve verbondsrelatie mag gedacht. Het zijn de teksten Gen. 17 : 7, Handel. 2 : 39, 1 Cor. 7 : 14.
Als Ds. Kersten nu nog een stapje verder gaat, dan zal hij komen, waar Calvijn stond, die ons altijd zoo krachtig in deze objectieve verbondsrelatie is voorgegaan. Calvijn teekent bij Gen. 17 : 7 aan, „het lijdt geen twijfel of de Heere onderscheidt Abrahams geslacht van het overige deel der wereld. Thans hebben wij na te gaan welk volk Hij bedoelt. Zij, die meenen, dat alleen de uitverkorenen hier bedoeld zijn en dat alle geloovigen zonder onderscheid hier worden omvat, van welk volk zij ook naar het vleesch afstammen, hebben het mis. W a n t de Schrift spreekt herhaaldelijk uit, dat Abrahams geslacht, dat uit hem is voortgekomen, bijzonder door God ten eigendom is aangenomen. Ook de leer van Paulus is duidelijk aangaande Abrahams natuurlijke kinderen, dat zij heilige takken zijn, omdat zij uit den heiligen wortel zijn voortgekomen. Zie, dat is duidelijke taal van Calvijn.
Zoo ook moet men bij art. 17, hoofdstuk 1, niet beginnen met te redeneeren over uitverkiezing; daar kan men wel toe komen, maar daar moet men niet mede beginnen. Men moet hier beginnen met den objectieven grondslag des verbonds. Jammer, dat ik dat niet las in het verslag van de rede van Ds. Kersten, maar ten slotte heeft men dan toch de objectieve zijde gevonden.
Daarvoor ben ik dankbaar. Ds. Kersten heeft mij wel grove beschuldigingen naar het hoofd geslingerd, omdat ik het niet met hem eens was, maar nu ik dit heb gelezen over objectief karakter des verbonds, zal ik maar aannemen, dat het niet zoo slecht is gemeend.
Laten wij het nu eens zoo mogen zeggen. Het verbond der genade heeft twee zijden. Een zijde, die naar ons en een zijde, die naar God gekeerd is, m.a.w. een geopenbaarde en een verborgen zijde. Nu is de verborgen zijde, rakende de uitverkiezing, voor God alleen. De verborgen dingen zijn voor den Heere onzen Go’d, maar de geopenbaarde voor ons en onze kinderen.
Wij moeten dus bij het verbond der genade beginnen met de geopenbaarde zijde vast te houden en dan kunnen wij nooit zeggen het verbond is alleen opgericht met de uitverkorenen, want dan zijn wij aan de verborgen zijde, en dan kunnen wij de bondelingen niet kennen.
Eerst dus de objectieve zijde, die tot een subjectieve beleving der zaken leidt. Zoo is het altijd in de Christelijke Gereformeerde kerk .geleerd. Ik wil hier aanhalen een passage uit het werkje van den bekenden Ds. Hulst, die in zijn „supra en infra” zoo schoon de verbondsleer heeft ontwikkeld tegenover Dr. Kuypers beschouwing. Ds. Hulst heeft ook art. 17, hoofdstuk 1, besproken. Hij schrijft, „gelijk ge hier ziet, zullen de ouders niet mogen twijfelen aan de zaligheid hunner jong gestorven kinderen, maar waarom niet? Omdat zij geen erfzonde hebben? Omdat ze misschien uitverkoren zijn? Of omdat zij mogelijk behooren tot het mystieke lichaam van Christus, waarover de Vader een verbond gesloten heeft met den Zoon? Niets Mam dat alles, maar uit kracht van heel iets anders, uit kracht van het genade verbond waarin zij met de ouders begrepen zijn. Niet .door eene eeuwige verkiezing maar met de ouders zijn zij er dus in begrepen, wat ons aan Gen. 1 7 : 7 doet denken en ons alzoo niet wijst naar een eeuwig verbond Gods, maar naar het verbond door Hem met Abraham opgericht. Ja, wat meer zegt, die troost berust niet op een misschien, op een: .het is mogelijk, dat mijn kind van eeuwigheid is uitverkoren, maar op getuigenissen der Heilige Schrift, welke verklaart, dat God niet alleen Zich verbonden heeft om Abrahams, maar ook zijn zaads God te willen zijn, tengevolge waarvan onze kinderen heilig worden genoemd. Dus hebben onze Vaders ons uit het verbond en het Woord Gods in den tijd gegeven, tot een regel van ons geloof en leven leeren opklimmen tot het onbekende, dat wij niet kunnen naderen dan met het geopenbaarde Woord in de hand. Zij willen het onbekende dus slechts leeren kennen door hetgeen het naar buiten uitwerkt. Zij leiden het verborgene besluit Gods af uit het Woord en de zichtbare teekenen der uitvoering en klimmen alleen langs dien ladder op naar boven om de onzichtbare dingen Gods te beschouwen.
Zie wat hier Ds. Hulst schrijft, dat is de goede richting en vergis ik mij niet, dan begint nu ook Ds. Kersten deze goede richting te benaderen nu hij begreep, dat in art. 17, .hoofdstuk 1, niet de subjectieve, maar de objectieve verbondsrelatie werd gesteld.
Zoo komen wij toch langzamerhand, waar wij wezen moeten en zal ook Ds. Kersten en met hem een gedeelte van de Gereformeerde Gemeenten zich zelf hebben te herzien, want onze Gereformeerde belijdenisschriften kennen geen verbond der genade, alleen met de uitverkorenen opgericht.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1930

De Wekker | 6 Pagina's

De goede richting?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1930

De Wekker | 6 Pagina's