Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pantheïsme en verlossing

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pantheïsme en verlossing

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als er één zaak is, waarin de pantheistische wijsbegeerte en wereldbeschouwing blijkt in flagranten strijd te zijn met de christelijke geloofsleer, dan is het wel in zake de verlossing. Soteriologisch, gelijk men dit noemt, is het pantheïsme ten eenenmale kettersch, en onhoudbaar.
Het pantheïsme, — zelfs daar waar het tracht in religieus en mystiek gewaad op te treden, — kent geen ware verlossingsleer; er is wederom geen basis voor; er is ook van geen wezenlijke verlosser, dien naam waard, mogelijk. Het kent geen Zaligmaker.
Het heele begrip verlossing is hier absurd en een der grootste inconsequenties.
Het gaat met het pantheïsme als met alle andere stelsels. Er is bij de menschheid tot op zekere hoogte een besef van verlossingsnood (al weet de blinde mensch niet waarin die nu juist bestaat); er’ is echter geen plaats voor een ware verlossingsleer bij de niet-christelijke stelsels; en nu wil men toch trachten op een of andere manier een verlossingsleer in te vlechten — de practische nood schreeuwt er om.
Bij het pantheïsme noem ik drie onmogelijkheden om van ware verlossing te kunnen spreken:
1e. waarvan zou het verlossen?
2e. waardoor zou het verlossen?
3e. waartoe zou het verlossen?
Beginnende met het eerste: waarvan zou het verlossen? Ja waarvan? Wij christenen weten nu eenmaal van een ellende te spreken, waarvan we dan verlost moeten worden. Het is in twee woorden te zeggen: van zonde en kwaad. Deze twee dient men nog te onderscheiden.
Zonde is dan overtreding van Gods wet. Dus een wan-daad, waarvoor we zedelijk verantwoordelijk zijn, als redelijk-zedelijk schepsel. Kwaad is als gevolg van de zonde te beschouwen; en is al datgene wat op stoffelijk of op geestelijk gebied als onnatuur tegen de geschapen harmonie indruischt; en waardoor al zoo bij de bewustzijn bezittende schepselen smartgevoel ontstaat.
Wat nu ‘t begrip zonde aanbelangt, daarvan is bij het pantheïsme eigenlijk geen sprake mogelijk. Zeker, men gebruikt bij het pantheïsme het woord zonde wel; maar dat is feitelijk maar een „naam”, een klank; men laat dat begrip zonde opgaan in wat men noemt: zelfzucht. Maar al dadelijk merken we daartegen op, dat er bij het pantheïsme eigenlijk geen „zelf” bestaat; en dies ook geen „zelfzucht”. Doch afgedacht daarvan, bij het pantheïsme moet alle verloop der dingen worden beschouwd feitelijk als een „verloop” der godheid; en dus wel als een ijzeren noodzakelijkheid. Zonde wordt dan wel een naam voor een schijnbare afwijking in dit verloop, maar welke toch dient ingelascht te worden in het geheel van het cosmisch proces, ”waarin de godheid op rijst uit zich zelf tot zich zelf”. Hoe zou in dit ijzeren proces nu van een „afwijking” sprake kunnen zijn? Nog wel een zedelijke? Het zedelijke is zelf immers hier vrucht van dit proces! Consequent doorgedacht moet bij het pantheïsme de ”zonde” worden geacht als te behooren tot het wezen Gods; n.l. tot de procesmatige existentie van dat wezen. Indien men dit toegeeft, dan verdraagt zich dierhalve deze voorstelling van de zonde niet met het begrip van de eeuwige oneindige volmaaktheid Gods. Men berooft óf God, óf de zonde van hun wezen. En indien men dit niet toegeeft, wat is de zonde dan? Hoe ken zij er dan zijn bij deze pantheïstische denkwijze?
Het is een spelen met woorden: feitelijk misbruikt men hier weer denkbeelden, ontleend aan het theïsme, die men dan pantheïstisch wil uitwerken.
En nu het z.g.n. kwaad. Het vraagstuk van het kwaad (onderscheiden van zonde) roept alle eeuwen door om een verklaring.
Men spreekt van het probleem des lijdens. Onze natuur komt er spontaan tegen in verzet. Dit getuigt er reeds van, dat het blijkt, niet te behooren tot de natuur en het wezen des zijns; van het zijnde.
Kwaad is een „zijn”, dat er niet moest zijn. Het kwaad is een antinomie voor ons denken. Vandaar, dat in alle tijden bij alle volken, bij heel de menschheid een vragen wordt beluisterd, om oplossing, om een verklaring, om een bevrijding er van.
Op pantheïstisch gebied is op de vraag: van waar is dit kwaad? feitelijk geen ander antwoord mogelijk, dan dat van de neo-platonici, n.l: „het in aanzijn komen van den eindigen kosmos (wereld) draagt in zich het karakter van een val, een afdalen van volmaaktheid tot onvolmaaktheid.” Maar als nu pantheïstisch gedacht, dat Eéne, die „volmaaktheid” niet is zonder haar uitdrukking in een kosmisch-proces, dus de „onvolmaaktheid”; hoe kan er dan van dalen, en vallen sprake zijn? Indien het kwaad een niet-zijn, een nog niet- zijn is, maar als dan (volgens het pantheïsme) het „zijn” zelf zulk een gewraakte „keerzijde” noodzakelijk aan zich heeft, — hoe kan er dan sprake zijn van een tegenstelling tusschen zijn en niet-zijn; of een nog-niet-zijn? Het zijn toch is hier een „wordend” zijn; maar dan is het (nog-)niet-zijn niet als een tegenstelling tegenover het „zijn” denkbaar of mogelijk. Met andere woorden: het begrip kwaad verliest hier zijn inhoud.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1930

De Wekker | 4 Pagina's

Pantheïsme en verlossing

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1930

De Wekker | 4 Pagina's