Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hallelujah! (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hallelujah! (I)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 148 : 1, 20

Het hierbovenstaande woord is ons zeker allen bekend. Het wordt in den psalmbundel zeer vele malen aangetroffen, en dat vooral in de laatste psalmen. De psalmbundel gaat als het ware naar het Hallelujah heen. Niet alzoo, dat de ellende op het einde van den psalmbundel geheel en al uitgeschakeld zou zijn, en er nu niet meer en anders gehoord zou worden dan de juichtoon, de opwekking om den HEERE te loven en te prijzen. Toch is dit opmerkelijk! Het geeft aan, dat er in het leven van Gods kinderen, hoe meer het mag geoefend worden, ook meer plaats komt voor de lofzegging Gode. Blijft er reden tot klacht, de opwas in de kennis en de genade van den Heere.Jezus Christus zal hoe langer hoe meer doen verstaan en beoefenen, dat alles is uit God en door God en tot God!
In den 148 sten psalm wekt de dichter alles wat uit en door God is op, om in den lof Gods zijn leven te hebben. De lof des Heeren moet verkondigd worden in de hoogste plaatsen, de hemelen. De redelijke schepselen in den hemel der heerlijkheid, de Engelen, hoewel zij de Opwekking geenszins behoeven, worden aangespoord om Hem groot te maken. Daarop het geschapene buiten de wereld, zon en maan en lichtende sterren; zij worden als bezielde wezens voorgesteld, gelijk ook de wateren, die boven de hemelen zijn, d.w.z. de wolken, het zwerk, dat zoo zeer spreekt van ‘s Heeren grootheid. Zijn ze alle geen schepselen ‘Gods, geformeerd om Zijn lof te verkondigen? Maar ook tot de aarde ‘komt des dichters vermaan! Tot de walvisschen en alle afgronden, d.i. alle zeediepten met haar gewemel van levende zielen! Vuur en hagel, samen uitbrekend uit de met onweer bezwangerde lucht, sneeuw en damp en de stormwind, zij staan in des Heeren dienst, en zij hebben Hem te prijzen, die ze schept en gebruikt tot Zijnen wil! Bergen en heuvelen, met de dalen die er toe behooren; vruchtboomen en alle cederboomen, ook zij hebben Hem te eeren in hunne woestheid en lieflijkheid, in de taak welke zij te vervullen hebben in Gods voorzienigheid, in de vrucht die zij dragen en de heerlijkheid welke zij ten toon spreiden! Zoo ook het wild gedierte en alle vee, kruipend gedierte en gevleugeld gevogelte, ieder voor zich innemende de plaats in s Heeren schepping en onder de werken Zijner handen naar den aard, door den Heere gegeven! Eindelijk ook de mensch, de koningen der aarde en alle volken, de vorsten en de richters, jongelingen en maagden, de ouden met de jongen!
Die verschillende opwekkingen zijn als zoovele parelsnoeren, vereenigd tot een kostelijk sieraad, saamgehouden door het gouden slot, gevormd door het Hallelujah aan het begin en het einde van den psalm.
Tot heel de schepping komt de opwekking; zoo ook tot ons!
Laat ons haar dan beluisteren en dit doen door achtereenvolgens te letten op:
1. het ongerepte Hallelujah;
2. het verstoorde Hallelujah;
3. het in beginsel herstelde Hallelujah, en
4. het volmaakte Hallelujah.

I.

Het ongerepte Hallelujah!
Ge zijt mij reeds vooruit met uwe gedachten en het staat voor u al vast, dat wij dit ongerepte Hallelujah te beluisteren hebben in den staat der rechtheid!
Het is zoo!
Wij kunnen ons eigenlijk geen goede voorstelling maken van dien staat en de heerlijkheid, die hij schonk. Maar dat die staat plaats geboden heeft voor een Hallelujah, is wel vast!
Toch zou er eenige bedenking kunnen rijzen, als wij op de beteekenis van het woord afgaan.
Onze Staten-vertalers zetten Hallelujah niet zooals wij het nu doen; zij hebben het woord gesplitst, en schreven het Hallelu-Jah, in tweeën dus. Het eerste deel beteekent: looft; het laatste is eene inkorting van den ons bekenden Jehovah-naam.
Kende de mensch in den staat der rechtheid God wel met dien Naam? Wij gelooven van wel! Of zou de kennis van den Heere, in het paradijs zoo zuiver en goed, zich niet uitgestrekt hebben tot Zijne eeuwigheid, onveranderlijkheid en getrouwheid?
‘t Is waar, dat wij gewoon zijn, op voetspoor van de Schrift, dien Naam vooral in verband te brengen met het in genade gedachtig zijn des Heeren aan Zijn volk, het volk dat Hij Zich ter erve verkoren heeft en waaraan Hij Zich wegschenkt. Wij brengen den Jehovah-naam in den regel in verband met het genadeverbond. Toch beteekent die Naam niet de God des verbonds. Als beteekenende de Getrouwe en Onveranderlijke, kan deze Naam evengoed aan Adam bekend geweest zijn; de deugden zelf waren hem zeker niet verborgen!
Maar hoe het zij, de zaak, door het Hallelujah uitgedrukt, het lofbrengen den Heere, is op bijzondere wijze gevonden in het paradijs!
Voelt de dichter van den 148sten psalm zich gedrongen, heel de schepping op te roepen tot de verheerlijking Gods, ais kwame, wat werkelijk het geval is, die schepping tekort in die verheerlijking, in den staat der rechtheid ware zulk een oproep eene overbodigheid geweest!
De lof Gods ruischte van alle kanten, uit alle dingen, uit al wat leefde, zoo onbewust als bewust. Als de Heere aan het einde van den zesden scheppingsdag Zijne werken overziet, dan is alles zeer goed, d.i. het beantwoordt alles aan zijn doel, de grootmaking des Scheppers. Uit Hem is het en door Hem; het is tegelijk ook tot Hem! Geen wanklank verderft de harmonie!
Ongerept is het Hallelujah, dat de hemel der hemelen vervult, als in ‘het „Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen” de engelen Gods hunnen Maker prijzen!
Ongerept is het Hallelujah, dat opstijgt tot den troon uit de diepten der zeeën en der aarde!
Ongerept het Hallelujah, dat Hem stof en plant en dier brengt!
Ongerept de lofzegging door den mensch, naar het beeld Gods geschapen en uit dat beeld levende!
En inzonderheid dit laatste was van belang, want geen der schepselen op aarde brengt Gode de eere met bewustheid er van. De stof heeft geene voorstellingen, de plant geene gedachten, het dier geen rede! Onder de bezielde schepselen staat de mensch bovenaan, de mensch met zijne kennis van God en Zijne werken, de mensch met zijne dadelijke gerechtigheid en heiligheid, in zijn Gode toegekeerd zijn, zijn dienen des Heeren in heel zijn wezen!
De,lof van het onbezielde en van het, doch zonder rede, bezielde werd gebracht in lijdelijkheid; de stralen er van gingen zonder’bepaalde doelstelling van die schepselen uit. De mensch alleen had de doelstelling; hij wist, wat hij deed; hij leefde er in; hij genoot er ook van. Daarbij stond hij als tusschen God en de natuur, en al de stralen, door de natuur uitgezonden, werden in hem als in een prisma opgevangen, al die veelkleurige stralen, welke in dat prisma verbonden werden tot den éénen volwitten, en dies volledigen, straal der verheerlijking!
Wat moet dat voor een leven geweest zijn in den staat der rechtheid!
Een Hallelujah-leven, zonder eenige stoornis! In alles, wat de mensch was, wat de mensch dacht, wat de mensch sprak, dat de mensch deed, klonk en schitterde uit de beantwoording van het scheppingsdoel Gods. Gelijk de Engelen Gods in den hemel, zoo diende de mensch den Heere in volkomenheid, met vollen wil, tot volle voldoening Gods, met volle voldoening voor zichzelf! Geen plaats voor eenige klacht! Geen vreeze voor eenig leed! Geen bedenken, of er ook iets kop ontbroken hebben aan de bekleeding ”der plaats door den Heere aangewezen!
Hallelujah! — de toon der eere, der blijdschap, des vredes in den omgang met den Schepper en den omgang met het geschapene! En overal en in alles ontmoette de mensch zijnen Schepper en bracht hij Hem het lof- en dankoffer zijns harten!
Hoe heeft de Heere een welgevallen gehad in Zijne schepping!
Hoe had de mensch een welbehagen in God en alles, wat de Heere in Zich zelf en in de werken Zijner handen voor hem was!
Een ongerept Hallelujah in den hemel en op de aarde; beide, hemel en aarde stemden samen in het
Looft den HEERE!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 november 1930

De Wekker | 4 Pagina's

Hallelujah! (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 november 1930

De Wekker | 4 Pagina's