Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De onvruchtbare vijgeboom. (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De onvruchtbare vijgeboom. (3)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Bn Hij zeide deze gelijkenis: Een zeker man had eenen vijgeboom, geplant in zijnen wijngaard; en hij kwam en zocht vrucht daarop, en vond ze niet. En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie, ik kom nu drie jaren zoekende vrucht op dezen vijgeboom, en vind ze niet; houw hem uit: waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde? En hij antwoordende, zeide tot hem; Heere, laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben; en indien hij vrucht zal voortbrengen, (Iaat hem staan); maar indien niet, zoo zult gij hem namaals uithouwen. Lukas 13:6–9.

Zeer te verklaren, volkomen te billiken is het oordeel van den heer des wijngaards. De boom is zonder vruchten, en ze hadden redelijker wijs verwacht kunnen worden; hij beslaat onnuttelijk de aarde, hoe heerlijk had een andere, een goede vijgeboom die plaats kunnen innemen, er op kunnen bloeien en vruchten dragen! Deze doet het niet!
Hoedanig behoorde Israël te wezen, na al den arbeid er aan ten koste gelegd? Hoedanig behoorde ons volk te zijn? Hoedanig de Kerk?
Is het niet alzoo, dat wij waarlijk alle reden hebben, om met den psalmist te belijden: Zoo, Gij, HEERE, de ongerechtigheid gadeslaat, Heere, wie zal bestaan?
En waarom is het, dat God de welverdiende straf nog uitstelt? Waarom, dat Israël als volk nog veertig jaren krijgt? Waarom, dat het licht nog op den kandelaar blijft ten onzent?

Als de heer van den wijngaard zijn oordeel heeft uitgesproken over den vijgeboom, wordt deze toch niet terstond uitgehouwen. Hoe komt dit? De wijngaardenier treedt tusschen beide, de man, die den wijngaard voor den heer te verzorgen heeft. Hij verdedigt den vijgeboom niet. Hij kan niet ontkennen, dat de tijd, welken de boom gestaan heeft, voldoende is; hij moest naar den tijd vrucht voortbrengen. Verdedigt hij echter den boom niet, hij spreekt toch ten goede van den boom. De wijngaardenier wil het nog eens met den vijgeboom probeeren. Wie weet, als hij den grond om den vijgeboom eens uitgraaft en goed wat mest in de aarde brengt, of er dan geene verandering ten goede komt en de boom straks zal prijken met bloesem en vrucht! De wijngaardenier heeft niets te zeggen; als zijn heer het hem beveelt, moet hij overgaan tot het rooien van den boom. Maar hij mag wel wat verzoeken, wat bidden van zijn heer in betrekking tot den hoorn. Dat doet hij, en tot den eigenaar van den wijngaard zegt hij: Heere, laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben, en indien hij vrucht zal voortbrengen, (laat hem staan); maar indien niet, zoo zult gij hem namaals uithouwen. Een verzoek om uitstel dus. Daarmede doet de wijngaardenier een beroep op de lankmoedigheid van den heer des wijngaards. Wij lezen niet, dat de heer op dit verzoek is ingegaan; wij zouden evenwel zeggen, dat het als vanzelfsprekend is, dat de bede der liefde is verhoord.
De vijgeboom krijgt dus uitstel van de voltrekking des oordeels, gelegenheid om nog goed te maken, wat hij tot nu verzuimde, en dat uitstel is naar de lankmoedigheid van zijn bezitter en op voorbede van den wijngaardenier. Zonder die voorbede ware alle hoop op vruchtdragen in later tijd gevloden.
Dit wijst ons op de lankmoedigheid des Heeren, Zijne lankmoedigheid over Israël en Zijne lankmoedigheid over degenen, die in later tijd leven onder de bediening des verbonds.
Bij een gelijkenis hebben wij altijd in het oog te houden, dat een gelijkenis slechts een gelijkenis is, dus een beeld, en wij niet alle trekken van het verhaalde steeds voetstoots kunnen overbrengen. Het gaat om de hoofdzaak, en deze is hier: de lankmoedigheid Gods in betrekking tot den zondaar, levende onder Zijne openbaring. Wij kunnen ons echter den Heere niet voorstellen als een heer van een wijngaard, die een boom laat planten, en dan straks komt zien, of er ook vrucht is; zijn Zijne werken Hem niet van eeuwigheid bekend? Hij is de Alwetende! Ook is het genadewerk geen beproeven, of er iets van den mensch terecht kan komen. Wij hebben ons dan ook niet te plaatsen op het standpunt van Gods vrijmachtig welbehagen, maar op dat van ’s menschen verantwoordelijkheid.
Van datzelfde standpunt uit hebben wij ook den persoon des wijngaardeniers te bezien. Wij kunnen zeker in hem het beeld zien van den Christus Gods; het is om Hem, dat er bij den Heere lankmoedigheid en taai geduld, ja, zelfs genade bij God is voor den zondaar. Zijn zijn als Christus is van eeuwigheid eene bede! Daarom heeft de Heere het gansche menschelijk geslacht niet overgegeven aan den vloek der zonde! Om Zijnentwil wordt de wereld, worden de volkeren, wordt ook de enkeling nog gedragen in het geheugen van Gods lankmoedigheid. Neem den Christus weg, en alle licht dooft, alle hoop bedriegt, alle verzachting verdwijnt; niets blijft er over dan het schrikkelijk vonnis van den eeuwigen dood, niets dan een eindeloos ondergaan in de vreeselijkste ellende. Die Christus is, als de toespitsing der openbaring Gods, op deze wereld gekomen in de volheid des tijds, opdat de wereld door Hem behouden zoude worden. Hij is gekomen tot het Zijne, opdat de Zijnen in Hem gelooven zouden. Mocht er, menschelijker wijs gesproken, geen verwachting zijn, dat Israël het oor zou neigen tot Hem? En mag, menschelijker wijs gesproken alweer, niet verwacht worden, dat zij, die onder het aanbod van genade leven, zich tot den Heere bekeeren en vruchten voortbrengen, geloof en bekeering waardig? Wat — alweder spreken we op menschelijke wijze, gelijk ook de gelijkenis doet — wat is Hij teleurgesteld in Israël, en wat wordt Hij nog dagelijks teleurgesteld in degenen en door degenen, die nog wel Zijn naam dragen!
Over Jeruzalem heeft Hij geweend; Hij weent ook over ons!
Tot Jeruzalem klonk de klacht: Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de Profeten doodt, en steenigt, die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal — let op dit: hoe menigmaal; het derde jaar wordt daarmede vol — hoe menigmaal heb Ik uwe kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen hare kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild.
Toch nog geen dadelijke verdelging; nog sparing!
Ja, de arbeid des Heilands is een arbeid in lankmoedigheid, en om Zijnentwil stelt de Vader de gerechte straf nog uit. Er zal nog gearbeid worden aan Jeruzalem! Binnen zijne muren zal de kracht des Heeren bekend worden, de kracht des Opgestanen uit de dooden. Zal het baten? Niet voor het volk in zijn geheel; wel voor de gekenden van voor de gronding der wereld. Israël in zijn geheel is blijven volharden in de verwerping van den Christus; alzoo is zijne zonde vol geworden!
Gelijk Israël leefde onder de lankmoedige bearbeiding des Heeren, zoo leven ook wij er onder. De vraag, of ons volk, gelijk de andere christelijke volken, de grens zijner God-verwerping en Christus-loochening niet haast bereikt heeft, is werkelijk niet willekeurig. En nog houdt de Heere vol te arbeiden aan ons volk; er wordt gegraven in en door de verschillende oordeelen, die er komen over de wereld, en — wij hooren niet! Er wordt mest gelegd om den boom, en — het baat niet! De gekerstende volken zijn geen christelijke volken, maar leven goeddeels uit het heidendom. Geen geloof met de daarbij behoorende bekeering tot God, maar ongeloof en bijgeloof!
Zijn wij niet in het laatste jaar?
O, dat wij nog zijn, prikkele tot verhoogden arbeid degenen, die Hem kennen mogen, wiens voorbede nog draagt en spaart, brenge tot nauwkeurig zelfonderzoek degenen, die nog onderscheiden van zoovelen, mogen leven onder de bediening des Woords!
Lankmoedig is de Heere!
Maar die lankmoedigheid duurt niet eeuwiglijk!
Er komt een tijd, dat God een punt zet achter den arbeid aan de menschheid. De voorbeelden er van zijn ons als profetie opgeteekend in het Woord. Denk aan de eerste wereld, aan Sodom en Gomorra, Adama en Zeboïm; aan Farao; aan de Kanaanitische volken; aan Israël zelf, Jeruzalems eersten en tweeden val en verwoesting; aan de Kleinaziatische gemeenten, niet meer te vinden op de kaart van het Koninkrijk Gods; aan zoovele rijken, in ’t stof vergaan met al hunne macht en heerlijkheid!
Eens komt de tijd voor heel het menschdom, dat alle genadewerk zal ophouden en er geen barmhartigheid en lankmoedigheid meer zal zijn, dan, als Jezus komt om te oordeelen de levenden en de dooden.
Eens is ook ons vierde jaar om, dan als wij worden opgeroepen, om te verschijnen voor onzen Rechter!
Hoe zal ’t ons dan zijn?

L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1931

De Wekker | 4 Pagina's

De onvruchtbare vijgeboom. (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1931

De Wekker | 4 Pagina's