Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bede om genadigen voortgang. (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bede om genadigen voortgang. (3)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ga niet in het gericht met uwen knecht: want niemand, die leeft, zal voor uw aangezicht rechtvaardig zijn. Ps. 143 : 2

Betamelijk en noodzakelijk is deze bede. Wie wij zijn voor den Heere, en wie de Heere is voor ons, moet ons nopen ons diep te buigen voor Hem in de erkentenis van onze schuld, en de liefde Gods tot ons en de liefde Gods in ons, beide, maken de bede tot een bede der noodzakelijkheid; want wat is — ‘t klinkt wat vreemd, maar in werkelijkheid is het niet zoo vreemd — wat is rechtvaardiger dan de liefde?
Wij kunnen er ook bijvoegen, dat deze bede zoo heilrijk, zoo vruchtdragend is.
Versta wel, als zij werkelijk is een gebed in verbreking des harten en verslagenheid des geestes opgezonden.
Niet het vaststellen van onze ellende is vruchtbaar, maar het belijden er van voor den Heere. Wij kunnen ons diep ellendig gevoelen en zelfs de oorzaak daarvan in ons zelf vinden, zonder dat het ons uitdrijft, om op de rechte wijze er mede tot God te gaan.
Kaïn was ellendig, erkende zijne schuld. „Mijne zonde”, zoo sprak hij, „is grooter, dan dat zij mij vergeven worde!” Maar hij viel zijn Rechter niet te voet.
Judas was ellendig, erkende zijn schuld. „Ik heb verraden onschuldig bloed,” dus luidde zijn smartkreet! Maar hij smeekte zijnen Rechter niet om genade.
Mogelijk behoort gij, mijn lezer, tot die menschen, die zich ellendig gevoelen, die de waarheid hunner verdoemelijkheid toestemmen, die voortdurend gejaagd worden door de vreeze voor dood en gericht, en die toch niet uitgedreven worden tot den Heere.
Vanwaar dit? Ach, de ware verootmoediging ontbreekt; het gaat in hunne ellendigheid om henzelf en niet om God. Ware er geen dood en oordeel, ware er geen God, zij zouden zich niet zoo bekommeren over schuld en zonde. Zelfliefde, louter zelfliefde is het, die hen drijft. Spijt hebben zij over de zonde, geen droefheid des harten, geen rouw. Soms zijn ze boos op zichzelf en heel de wereld, in ‘t diepst boos op God! Zij gevoelen zich schulddragers, maar geen schuldenaars; de vrees voor straf drukt hen.
Hoe ontbreekt het hun en ook u, als gij tot hen behoort, aan de rechte kennis, de levende kennis, ontspruitende uit de persoonlijke ontmoeting van God op hun weg. Nog steeds gaan ze verloren en nimmer zijn ze nog verloren geweest. De dienens- en lievenswaardigheid Gods is hun vreemd; zij beminnen alleen zichzelf. Wat is dan noodig, hun en u? Dit, dat ge den Heere moogt ontmoeten. Hem moogt leeren kennen. Als dat het geval eens wordt, dan zult ge een mishagen aan uzelf krijgen, dan zult ge u voor God verootmoedigen, dan zal het voor u worden, niet: hoe ontkom ik die vreeselijkheid van het eeuwig oordeel, maar: hoe wordt ik verzoend met Hem?
Buig uwe knieën nog, terwijl het is de welaangename tijd, de dag der zaligheid, en bid den Heere, dat Hij u schuldenaar make voor Hem, opdat ge Zijne genade moogt begeeren tot delging van uwe schuld, tot delging uwer zonden!
Vruchtbaar is de belijdenis daar, waar zij de taal is van een verbroken hart en verslagen geest. Maar dat is ook Godswerk; wij kunnen het niet zoo maken! Wel komt in den weg der prediking tot ons de heilige en welgemeende roeping, om het te doen; de Heere is volkomen in Zijn recht daartoe. Kunnen wij het niet en worden wij er nochtans toe geroepen, zoo hebben wij onze onmacht en onwil voor den Heere te belijden, en Hem te bidden, dat Hij ons de genade van zulk eene gestalte voor Zijn aangezicht schenke!
Is de ware belijdenis, goed bezien, niet anders dan het werk van God, Hij is het, die alleen Zijn eigen werk kroont, maar dat ook zekerlijk doet! Het is onmogelijk, dat een waarlijk verbrokene van hart en verslagene van geest den Heere zou aanloopen als een waterstroom, en dat de Heere niet zou antwoorden. „Hij spreekt gewis tot elk, die voor Hem leeft!” En wie leeft meer voor Hem dan de arme bedelaar, die Hem niet loslaat, tenzij hij gezegend worde?
Vanzelf ligt in het belijden nog geen vreugde of vrede; toch zou geen kind van God het willen missen. De vrucht van het belijden wordt gesmaakt, als aan de ziel ervaren wordt, dat de Heere in ontferming zondaren gedenkt; dat Hij mildelijk geeft en niet verwijt; dat Hij is een waarmaker van Zijn woord.
Als dat ervaren wordt, als dat de bevinding wordt van den gebogen zondaar, hoe zalig wordt hem dan het belijden al! Maar aan het belijden in oprechtheid des harten is de toezegging Gods verbonden. Bemoedigend klinkt het zulk een zondaar toe, niet alleen aan het begin van den weg, ook dan als hij een meergevorderde genoemd kan worden: Komt dan en laat ons te zamen richten: al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren ze rood als karmozijn, ze zullen worden (als witte wol. De vrucht der ware belijdenis zal zich doen kennen in eene veroordeeling van elken eigen weg, om de toevlucht onder de leiding des Geestes te nemen tot Hem, die de Weg, de Waarheid en het Leven is, en ook als zoodanig den zondaar zal worden geschonken. De vraag, of dit spoedig geschieden zal, is van ondergeschikt belang, en is eigenlijk ook niet te beantwoorden, omdat geen zondaar gelijk is aan den ander en de wegen des Heeren, bepaaldelijk wat betreft den opwas in de kennisse Gods en van Jezus Christus, voor ieder afzonderlijk weer verschillend zijn. Maar, het gaat ook niet over spoedig of niet spoedig; leert de waarlijk verslagene den Heere ook geen recht toeschrijven in dezen, al is het, dat hij worstelt met den Heere om het heil?
Recht, in alle opzichten, recht is de Heere voor den verbrokene van hart, ook al zou Hij niet hooren, niet verhooren, geen vergeving schenken, geen vrede geven aan het geprangd gemoed!
Maar die recht is, als Hij het niet geeft, is toch ook recht en rechtvaardig, als Hij den zondaar hoort. Het moge voor ons een verloren zaak zijn, maar die in waarheid tot den Heere gaat, houde aan, late niet los, want in Christus Jezus is de Heere een Hoorder en Verhoorder des gebeds. Is uwe belijdenis maar geen lippentaai, doch taal des harten, de Heere zal niet tevergeefs laten roepen. Heeft Hij ooit tot den huize Jacobs gezegd: Zoek Mij tevergeefs?
Hoe zal deze belijdenis ons uitdrijven in den opwas des geestelijken levens, om Hem te kennen, die de Verzoening is voor de zonden der Zijnen, opdat Hij zij onze rechtvaardigmaking en onze heiligmaking en dus onze verlossing!
Wij kunnen niet, wij kunnen nooit bestaan! Maar Hij heeft het gedaan! Hij is voor zondaren in het gericht Gods geweest! Hij, de in alle opzichten Rechtvaardige en Heilige, is door God tot zonde gemaakt, en heeft geleden, dragende den ganschen last des toorns Gods! Niet voor of om zichzelf, maar om en voor de Zijnen.
Vraagt ge, of ge een der Zijnen zijt?
Ik zou u willen antwoorden: Vraag het mij niet; vraag het niemand! Vraag het den Heere in het verborgene! Daar is uw plaats!
Dit kan en mag ik u wel zeggen, dat als uw hart is als Davids hart, gebogen en verbroken onder uwe schuld voor God, buig u dan met vrijmoedigheid en laat niet los, voor uwe ziel het weet wiens eigendom zij is.
De Heere zal u dit niet ten kwade duiden!
Hij wil gebeden zijn!

L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1931

De Wekker | 4 Pagina's

Bede om genadigen voortgang. (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1931

De Wekker | 4 Pagina's