Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Art. 73 D.K.O. Heimelijke zonden (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. 73 D.K.O. Heimelijke zonden (1)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Art. 72 der Kerkorde is gezegd, hoe de leden der gemeente ten opzichte van hunne medeleden hebben te handelen, wanneer zij bekend zijn met de heimelijke (d.i. niet openbare zonden) door hen bedreven. De Bijbelsche weg, in Matth. 18 beschreven, moet dan bewandeld. Hier wordt dus positief uitgedrukt, hoe ze hebben te handelen. In Art. 73 wordt negatief gezegd, hoe ze niet mogen handelen, n.l. niet voor den Kerkeraad brengen, wat heimelijk is.
Daarom luidt Art. 73 der K.O,:
„De heimelijke zonden, waarvan de zondaar, door één en in ’t bijzonder, of door twee of drie getuigen vermaand zijnde, berouw heeft, zullen voor den kerkeraad niet gebracht worden.”
Dit Artikel is dus een aanvulling op het vorige. Zeide Art. 72: „Vermaan uw broeder, en zoo dit niet baat, dan met één of twee getuigen, als hij heimelijk gezondigd heeft,” dit artikel zegt: „Ook wanneer uwe vermaning vrucht heeft gedragen en de zondaar heeft berouw over zijne heimelijke zonden, dan moogt ge er verder met niemand over spreken, dan moogt ge inzonderheid ze niet voor den kerkeraad brengen.” Het woord van Matth. 18: „Zeg het der gemeente,” hetwelk beteekent: „zeg het den kerkeraad” geldt alleen van die zondaren, die na broederlijk vermaan zich verharden en geen berouw toonen.
Niet alleen vóór de broederlijke vermaning, maar óók wanneer na berouw en schulderkentenis de zonde verzoend is, moet er over gezwegen worden. Deze bepaling van Art. 73 is van zooveel gewicht, dat wijlen Prof. H. de Cock er bijvoegde: „Deze zonden (de heimelijke n.l.) mogen niet bij den kerkeraad gebracht worden, en zoo ze er gebracht worden, mag de kerkeraad ze niet behandelen, maar deze moet den aanbrenger vermanen om den regel, door Christus in Matth. 18 voorgeschreven, te onderhouden. Deze eerste regel in de oefening der kerkelijke tucht en censuur wordt, helaas, te dikwijls veronachtzaamd en dit wordt dan een oorzaak van velerlei moeite in de gemeente. Een synodaal voorschrift kan soms worden nagelaten of overtreden, zonder nadeel voor de gemeente, maar een voorschrift door den Koning zelven gegeven, nooit.”
In dezen Bijbelschen eisch, om bij heimelijke zonden dezelve niet terstond bij den kerkeraad aan te brengen, ligt dan ook een bijzonder beginsel, dat ons heenwijst naar het ambt der geloovigen. Volgens dat ambt moet de tucht wortelen in de leden der gemeente. Veronderstel, dat in eene plaats zoo weinig geloovigen wonen, dat zij geen kerkeraad kunnen vormen en dat er geen genoegzame krachten zijn om daaruit een kerkeraad te formeeren, dan hebben die weinige geloovigen toch eene roeping tegenover elkander. De Apostolische brieven wijzen op die roeping op onderscheidene wijzen, o.a., dat Gods kinderen de een den ander stichten, (1 Thess. 5:11) en dat zij op elkander acht geven tot opscherping der liefde en der goede werken. Hoe vermaant Hebr. 3:13 de geloovigen: ,,Maar vermaant elkander te allen dage, zoolang als het heden genaamd wordt, opdat niet iemand uit u verhard worde door de verleiding der zonde.”
Zoo eischt dus het ambt der geloovigen, dat heimelijke zonden niet voor den kerkeraad mogen gebracht worden, wanneer eerst niet alles is aangewend door de broederen zelve om den schuldige tot berouw te brengen. Dat Gods Woord dat ook eischt, bewijst het woord van Jacobus: ,,Broeders, indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald en hem iemand bekeert, die wete, dat degene, die een zondaar voor de dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van den dood zal behouden en menigte der zonden zal bedekken.”
De kerkelijke tucht ligt dus allereerst bij de leden der gemeente. Zeker, het is veel gemakkelijker om de geheime zonde van een medelid terstond bij den kerkeraad aan te brengen, dan persoonlijk te gaan vermanen en bestraffen, vooral omdat hier het gebod der broederlijke liefde in toepassing gebracht moet worden. Ons booze hart wil er veel liever aan om de zonde van onzen naaste bij den kerkeraad aan te brengen, dan een vermaning en bestraffing in ootmoed en liefde tot den zondaar te doen uitgaan. De kerkeraad mag echter dezen eisch van Gods Woord nimmer loslaten en hij moet den klager terugzenden, als deze zijn roeping naar Matth. 18 niet heeft volbracht.

d. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 1931

De Wekker | 6 Pagina's

Art. 73 D.K.O. Heimelijke zonden (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 1931

De Wekker | 6 Pagina's